Nieuws

Allerzielen

Vandaag wijkt de liturgie van de zondag, met het mooie evangelie over de ontmoeting van Jezus met de tollenaar Zacheüs die uit de boom wordt geplukt, voor de liturgie van Allerzielen. Wij herdenken onze overledenen, allereerst die ons dierbaar waren, mensen waaraan wij veel te danken hebben, die ons ontvallen zijn, soms in droeve omstandigheden, soms ook na een lang en voltooid leven. Mensen die veel te vroeg uit ons leven zijn weggevallen, in hun jeugd misschien, door ongeluk of ziekte. De dood brengt veel droefheid in onze levens, en is dikwijls harder voor de nabestaanden dan voor de mensen die afscheid moeten nemen van dit aardse bestaan. Wat is het dan een troost als wij mogen geloven dat de dood alleen maar een overgang is, dat hij er misschien dreigend uitziet voor wie aan deze zijde van dat grote onbekende leven, maar die opent op een heerlijke tuin, een prachtig paradijs, een gelukkige ontmoeting met de goede God, die iets veel beters voor zijn scheselen in petto blijkt te hebben.

Dat lijkt misschien naïef wensdenken, dat wordt door verlichte geesten weggewuifd en afgedaan als een sprookje. Maar het hoort wel tot de geloofsschat van de kerk, het is de boodschap die wij ook vandaag horen in het evangelie, het is het goede nieuws bij uitstek.

“Dit is de wil van mijn Vader, dat ieder die de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven bezit; en ik zal hem doen opstaan op de laatste dag.”

De vorige week vrijdagavond waren wij hier ook samen met de familieleden van de mensen die het afgelopen jaar overleden zijn in het hospice in Egmond aan Zee. Hun namen werden genoemd, luidop voorgelezen, en bij iedere naam werd een lichtje aangestoken op de tafel in het midden van de kerk, waarop de aanwezigen bloemen hadden geplaatst.

Niet alleen van de 26 overledenen in het hospice, maar ook van andere dierbaren, meer dan 150 namen. En we dachten daarbij ook aan die vele duizenden slachtoffers van oorlog en geweld, aan al die kinderen die geen kans kregen om op te groeien in onze wereld, verkeersslachtoffers, slachtoffers van honger en ziektes aan wie de noodzakelijke zorg onthouden werd.

Wij geloven dat de Heer gekomen is als Heiland en Verlosser, dat het de wil is van Hem en van zijn hemelse Vader dat ieder mens waarachtig geluk mag vinden en gered mag worden. Wij geloven dat wij, die zijn volgelingen mogen zijn, en aan wie het goede nieuws van Gods barmhartige liefde verkondigd is, dat wij geroepen zijn om zijn medewerkers te zijn, om deze aarde mee vorm te geven, tot een geschikte verblijfplaats te maken voor alle mensenkinderen.

Gisteren vierden wij het feest van Allerheiligen. Wij verheugden ons in de glorie van die ontelbare volgelingen van Jezus die hun roeping hebben verstaan en zich hebben gewijd aan de verbreiding van Gods Rijk. Die zich hebben ingezet voor ziekenzorg en onderwijs, verbetering van levensomstandigheden, het in cultuur brengen van de aarde, die zich hebben ingespannen om de wereld mooier te maken, die kennis hebben verspreid, cultuur bevorderd, kunst gebracht.

Priesters en missionarissen, mannen en vrouwen.  Mensen die zich hebben ingezet voor anderen, in dienst van God en medemens. Goede heilige huisvaders en moeders, en tallozen die ongehuwd door het leven gingen en kracht vonden in het geloof om er het beste van te maken, zoveel mensen die bescheiden en onbekend goed wilden zijn en dienstbaar aan anderen, zovelen die onvervuld bleven en heel hun leven worstelden met vragen en problemen. Allen waren door God gekend, door Jezus bemind, zijn liefde heeft hen allen gedragen door het donker naar het licht.

Een half jaar geleden mocht ik aanwezig zijn bij een oecumenische uitvaart in de Nieuwe kerk in Haarlem. De kerk was goed gevuld met familie, vrienden en belangstellenden. Na de dienst werd niet eerst de overledene uitgedragen, maar werd de aanwezigen verzocht naar buiten te gaan en een erehaag te vormen voor de overledene. Pas toen allen zich hadden opgesteld werd de kist door  familieleden naar de lijkwagen gedragen. Een mooi afscheid, en ik dacht, wat wij vandaag op deze Allerzielenzondag doen is eigenlijk een soortgelijk ritueel. Wij  staan liefdevol stil bij de gedachte aan onze doden, wij denken ook aan alle doden, aan al die mensen die gestorven zijn in eenzaamheid, zonder dierbaren om hen heen, en wij omringen hen met ons gebed, met ons geloof, in de vaste overtuiging dat al wie tot Jezus komt niet zal worden buiten geworpen. Wij nemen die mensen als het ware op onze schouders en dragen hen naar de Heer: Jezus, goede Meester, dank U voor hen en zie naar ieder van hen om, laat toch niemand vallen, vergeet niemand, neem hen op in uw koninkrijk, geef hen deel aan uw heerlijkheid, en bevestig ons in geloof in U, zodat de Vader ons allen deel kan geven aan uw leven in heerlijkheid.

Amen

 

Br. Gerard Mathijsen

Evangelie: Joh. 6, 37-40.

Allerheiligen

Afgelopen woensdag waren er verkiezingen voor de Tweede Kamer in ons land. De dagen vooraf werd er niet alleen druk gespeculeerd over de uitslag, maar op veel plaatsen hing er ook iets in de lucht dat leek op een saamhorigheid. Ondanks alle polarisatie en verdeeldheid was er ook een besef dat we niet zonder elkaar kunnen als het gaat om een menselijke en menswaardige samenleving. Het feest dat wij vandaag vieren mag ons bij de les houden en meer dan dat. Het toont ons het beeld van een gemeenschap waaruit kracht wordt geput, maar waar ook vreugde aan wordt beleefd. Allerheiligen, één grote feesttafel waar niet alleen plaats is voor een ontelbare menigte, maar waar ook geen grens is aan leeftijd, kleur, afkomst en wat al niet meer. Allerheiligen de droom van God zelf.

 

Onze tijd mag nog zo geïndividualiseerd zijn, geen mens kan zijn bestemming, zijn geluk vinden zonder andere mensen. Ieder voor zich en God voor ons allen is wel een oude spreuk, maar daarmee wordt eerder de grote verzoeking en zonde aangeduid dan de weg tot heil en heling. Wij mensen hebben elkaar broodnodig, ja meer dan brood, want een mens leeft niet van brood alleen, maar meer nog van communio, van gemeenschap die leven creëert en schenkt. Gemeenschap waar men oog en oor heeft voor elkaar, waar lief en leed wordt gedeeld, waar samen wordt gezongen en gebeden, waar ieder bij name wordt genoemd en gekend.

 

Allerheiligen, wie zouden wij zijn zonder de zorg en liefde, zonder het scheppende voorbeeld van zovelen, in heden en verleden, die vorm en inhoud hebben gegeven aan ons leven, ja die het nog steeds dragen en richting wijzen? Want een mens wordt maar mens, als hij binnen een gemeenschap is opgenomen, waar hij of zij kan groeien. Het boek van ons geloof spreekt van dat verlangen vanaf de eerste bladzijden, maar het laat ook horen hoeveel obstakels er wel niet zijn op de weg naar de paradijselijke hof, het beloofde land en het wonen in Gods huis. Thuis komen bij God en bij elkaar, beschut en begenadigd aan de tafel van het leven.

 

Wij vieren vandaag de lange rij van mannen en vrouwen die zich in de navolging van Jezus met al hun krachten hebben ingezet voor het evangelie van de vrede, voor het koninkrijk van God. En wanneer wij al die verschillende gezichten aan ons voorbij laten gaan, dan worden we getroffen door de creativiteit van Gods Geest, maar ook door de adel van de mens.

Die heiligen, het waren en zijn mensen zoals wij. Uit alle rangen en standen, bollebozen en nakomertjes, geleerden en simpele zielen. Maar door aandacht te hebben voor de tekenen van de tijd, en door in de binnenkamer van hun hart te luisteren naar de stille roep van de Heer hebben ze ontdekt wat van hen werd gevraagd. Wij zijn niet geschapen om elkaars vijanden te zijn, maar om elkaar te dragen en leven te geven, in voor- en tegenspoed.

 

Allerheiligen, een talloze menigte, maar geen anonieme gezichten, integendeel. Elk met hun heel eigen profiel, getekend door lief en leed en elk met hun eigen verhaal. Franciscus was heel anders dan vader Benedictus, moeder Theresa verschilt van amma Synkletika en ga zo maar door, maar allen werden ze bewogen en bewoond door de liefde van Christus die hen aanzette tot een onverdeelde toewijding aan God en mensen.

 

Wij hebben op deze feestdag de zaligsprekingen horen voorlezen. Hoe lezen wij die vandaag, hoe hebben de heiligen ze gelezen of meer nog, hoe hebben ze die in praktijk gebracht en geleefd?

 

Misschien op een tweevoudige manier. In onze wereld waar de maatstaf gewoonlijk succes en rijkdom is, waar kleinen en kwetsbaren veelal het kind van de rekening zijn, laat Jezus een heel ander geluid horen. Hij prijst zalig wie in de samenleving gewoonlijk worden genegeerd of over het hoofd gezien, die niet in tel zijn. Zalig is in zijn mond zoveel als ‘ik zie je graag, je bent de moeite waard, je bent kostbaar in Gods oog, voor hem tel je dubbel en dwars mee’. En daarmee krijgen al die aangesprokenen nu al het aanzien en de plaats die hen toekomt in het rijk der hemelen. Die zaligheid bestaat er in dat Jezus zelf niet op afstand blijft van al die sloebers en door pijn en verdriet getroffen mensen. Hij is afgedaald tot in hun miserie en gaat met hen de weg, meelevend, meelijdend, meevoelend en dan wordt de hel van het bestaan de proeftuin van het rijk der hemelen. Geen zoethoudertje maar een ware troost, een zegen.

 

Allerheiligen, heel die bonte stoet is Jezus op dat pad gevolgd. Zij hebben de zaligsprekingen geleefd, elk op zijn of haar eigen wijze, en in een veelheid van situaties, maar het hart ervan was steeds liefde voor het leven, liefde voor de waarheid, liefde voor gerechtigheid en vrede, liefde voor kleine en kwetsbare mensen, die als kinderen van God beminnenswaard zijn.

 

Allerheiligen, ze zijn Jezus achterna gegaan, en hebben gedaan wat gedaan moest worden. En ze deden dat, omdat ze in die zaligsprekingen ook zichzelf hebben herkend. Zij waren niet beter of groter, zij wisten zich bemind en gezien  in hun broosheid en gebrokenheid, met hun talenten en gebreken.  Zalig ben je, ik zie je graag, en die ervaring bepaalde hun doen en laten tot in het uur van de dood. Soms in extreme situaties als een kamp of gevangenis, soms in de volgehouden trouw aan een ziekbed, of een zwaar bevochten inzet voor gerechtigheid, maar allemaal dienst aan het leven, dat zo kwetsbaar is als een pasgeboren mensenkind.

 

Allerheiligen, hoe zou onze samenleving eruit zien als ze niet bang zou zijn een plek te bieden aan heel die bonte menigte die Jezus in het huis van de Vader wil brengen, en als ons eerste woord niet zou zijn ‘wegwezen’, maar ‘vrede’ en wil met ons bouwen aan een huis voor allen. Laten wij God niet alleen danken voor allen die ons op die weg zijn voorgegaan, maar laten wij ook door hun getuigenis gesterkt en bemoedigd in hun voetstappen treden, opdat God in alles en allen verheerlijkt wordt zoals in de hemel zo ook op aarde. AMEN.https://www.abdijvanegmond.nl/wp-content/uploads/DSC_0511.jpg

Beweegredenen

Vandaag richt Jezus zich tot een groep farizeeën, en wel, zo schrijft Lukas: “tot hen die – overtuigd van eigen gerechtigheid – de anderen minachtten.”

Dat is blijkbaar de doelgroep van dit verhaal: mensen met een hoge dunk van zich zelf en minachting voor anderen. Jezus confronteert zijn gehoor met twee personen die gaan bidden: de een gaat in het gebedshuis – de synagoge – helemaal vooraan staan; hij bidt met opgeheven hoofd, de ander blijft achterin staan met neergeslagen blik. Beide personen hebben goede reden voor hun handelwijze. De een is een godvrezend mens die zo goed mogelijk zijn religieuze plichten vervuld, en zich van geen kwaad bewust is. Hij heeft een schoon geweten, en weet wel dat hij zijn deugdzaamheid aan God te danken heeft. De ander weet heel goed dat er op zijn handel en wandel veel valt aan te merken. Een tollenaar is per definitie geen lieverdje, hij buit andere mensen uit, hij doet het vuile werk voor de bezetter. De Romeinen heffen belastingen, hij mag ze innen, en een deel van de opbrengst in eigen zak steken.

We kunnen begrijpen dat hij rouwmoedig bidt en God om barmhartigheid smeekt. Dat is zijn enige redding.

En juist het feit dat de tollenaar wéét dat hij Gods barmhartigheid nodig heeft, dit gegeven dat hij zijn gebrek aan deugd erkent, plaatst hem in de waarheid, terwijl de farizeeër, ondanks zijn inspanning om trouw te zijn aan de voorschriften van de godsdienst, door het ijs zakt omdat hij overtuigd is van zijn eigen perfectie en de andere mensen minacht. Die zelfingenomenheid is als een inktvlek die heel zijn deugdzaamheid bederft.

Broeders en zusters staan wij tegenover God niet allemaal met lege handen, om de uitdrukking van de kleine heilige Teresia van Lisieux te gebruiken? Het domste wat wij kunnen doen is ons zelf op een voetstuk te plaatsen om op andere mensen neer te zien.

Ons onthouden van anderen te oordelen, en eerlijk in de spiegel durven kijken en oog hebben voor eigen tekorten, zonder te wanhopen, maar met vertrouwen Gods goedheid inroepend, dat is de weg van elke christen.

Sint Benedictus legt in zijn Regel de nadruk op de nederigheid. Goed beschouwd wil hij zijn monniken niet anders leren dan in de waarheid te staan. Geen gemaakte nederigheid, dat zou schijnheiligheid zijn, maar in de spiegel durven kijken en vooral je zelf zien zoals je bent in de ogen van de Heer. Dat zijn de ogen van Hem die je kent als geen ander, die je ten diepste doorgrondt, en van wie je weet dat Hij je ook liefheeft als geen ander. Hij heeft je gemaakt en gevormd. Hij heeft je bestemd tot eeuwig geluk. Maar Hij heeft je ook gemaakt als medemens, en de anderen zijn je gegeven om naar hen om te zien, om te respecteren.

Voor monniken en oblaten is dat bekende kost, althans in ons hoofd, in ons geheugen. Maar zoals we iedere dag opnieuw moeten eten, en dankbaar mogen zijn dat ons voedsel wordt geschonken, zo is het ook nodig dit altijd opnieuw te horen.

Het is van geen belang welke plaats wij kiezen in de gebedsruimte: voorin of op de achterste bank. Dat maakt ons niet beter of slechter. Belangrijk is dat wij  komen met een nederig hart, overtuigd dat ieder van ons  leeft uit Gods genade. Laten wij het oordeel over aan de Heer, en vertrouwen wij op zijn erbarmen voor ieder van ons. Hij moge ons eens samen brengen en deel geven aan  zijn koninkrijk. Daarvoor moeten wij natuurlijk wel ons beste beentje voorzetten, maar wij krijgen toegang tot de vreugde van de Heer niet omwille van onze vermeende deugd, maar door zijn grote goedheid.

AMEN

Br. Gerard Mathijsen

Moed en kracht

Soms staat er in het leven veel op het spel. Ja, voor velen in onze wereld staat vrijwel dagelijks alles op het spel. Je zult maar in Gaza of Oekraïne wonen of op een van die andere plekken  waar de dood zich dagelijks aandient met het gezicht van oorlog,  corruptie of  met een rechtsorde die  de waarheid en een eerlijk proces met voeten treedt.

Waar haalt een mens in zo’n situatie de moed en de kracht vandaan om toch te blijven vechten en hopen op toekomst?

We mogen ons gelukkig prijzen dat het boek van ons geloof die vraag niet schuwt, integendeel. De Schrift mag dan een weerbarstig boek zijn, waar we soms niet goed raad mee weten, maar één ding is zeker, het is geen zoetsappig verhaal, en vrome praat is niet zijn handelsmerk. Het is het verhaal van Abraham en diens nageslacht, mensen die met het leven hebben geworsteld en die worsteling te boek hebben gesteld om ons te leren hoe te leven en hoe te overleven. Hoe hoop te houden in tijden dat het nijpt en hoe elkaar te steunen en bij te staan als het erom spant.

Vandaag hebben wij een paar verhalen gehoord waar het erom gaat te overleven, de moed niet te verliezen, het vertrouwen niet op te geven in ogenschijnlijk uitzichtloze situaties.

De eerste lezing sprak van Mozes’ omhoog geheven handen tijdens de krijg met Amalek. Nu op tal van plaatsen religie wordt misbruikt als een wapen om mensen te lijf te gaan, hebben we misschien moeite met dat verhaal. Maar haak niet meteen af, want die episode heeft ons iets te vertellen. Het is een beeld van hoe het er in de wereld aan toegaat, hoe het eraan toe kan gaan. Mozes mobiliseert jan en alleman. Maar het is een zware en ongelijke strijd. Ze weren zich, maar brute kracht is niet voldoende om de dood te verslaan, die allesverslindende vijand van het leven. Dat was toen niet anders dan nu.

Maar hoe in die ongelijke strijd te volharden, waar haal je de moed en de kracht vandaan om niet op te geven en te blijven geloven in toekomst en leven? Mozes gaat de berg op om te bidden, om Gods hulp te vragen in de strijd.  Maar ook het geloof en de moed van Mozes worden op de proef gesteld. Het duurt zo lang en nog is het einde  niet in zicht. Hij dreigt zijn armen te laten zakken, hij brengt het niet meer op. Er zijn anderen nodig, die slappe armen en knikkende knieën moeten ondersteunen. Mozes bidt, hij bidt om het geloof niet te verliezen dat God een God van levenden is, dat Hij zijn belofte van leven gestand doet voor zijn beproefde volk. Het gaat er niet om dat anderen worden vernietigd, maar dat allen elkaar leven geven. Veelal wordt gedacht dat wij de ander daarvoor moeten uitschakelen of ombrengen. Maar dit is niet het hele verhaal, De Schrift leert ons ook dat Gods volk geroepen is om een zegen te zijn voor alle volken. Mozes bidt boven op de berg zoals later Jezus zal bidden in de hof en zijn leven inzet voor het heil en de zegen van alle volkeren.

Dat verhaal staat symbool voor de vele verhalen die er nog op volgen en waarin steeds weer gevochten wordt om de moed niet te verliezen op weg naar het beloofde land, want de dood heeft vele gezichten en duikt steeds weer op.  We weten er allemaal van mee te praten, tot op de dag van vandaag. En steeds weer is de vraag: hoe houd je het vol, waar haal je de moed en het vertrouwen vandaan  om niet op te geven en om je in te zetten voor een leven waar de dood niet het laatste woord heeft, maar waar het leven in Gods naam wordt gedeeld en gevierd.

En dan die weduwe uit het evangelie , of moeten we de blik eerder richten op de onrechtvaardige rechter? Hier staat meer op het spel dan het leven van een weduwe. Waar de rechtspraak wordt gecorrumpeerd of ten prooi valt aan manipulatie van binnen of van buiten uit, daar is het leven niet veilig meer. Van de rechtspraak vertelt de Schrift ons, dat zij door God gegeven is. Zij dient behoedster en dienares van de waarheid te zijn en niet handlanger van deze of gene partij. Dat daaraan wordt getornd in onze huidige samenleving is een slecht teken.

Die onrechtvaardige rechter kwijt zich niet van zijn taak. Die arme weduwe, iemand die in de samenleving geen gewicht in de schaal kan leggen, een marginale figuur, ze vindt bij hem geen gehoor. Maar ze is vasthoudend en laat zich niet afschepen. Ze blijft maar komen en tenslotte gaat de rechter overstag. Maar niet om het recht te laten wedervaren maar om niet langer belaagd te worden. Eigenbelang dus. Geen waarlijk helpende hand.

Waar haalt een mens de kracht vandaan om bij tegenkanting en aanvechting vol te houden, niet op te geven? Wanneer alle deuren gesloten lijken, wanneer je geen gehoor vindt en met het recht de hand wordt gelicht?

Eén is er die je niet vallen laat, zegt Jezus. Bij Hem kun je altijd met je verhaal terecht. Hij is het tegendeel van die onrechtvaardige rechter. Bij Hem staat de deur altijd open en hij gaat met je mee in uren van benauwing, al is het door de dood heen.

Mozes bidt in het uur van uiterste benauwenis, de weduwe, zij blijft kloppen en vragen, Jezus zelf, hij bidt zijn leven lang, zijn leven is één gebed, een zich toevertrouwen aan de Vader die zijn leven draagt en schraagt.

Hij roept ons vandaag op om ons leven met hem te verankeren in het gebed. Met woorden of zonder woorden, met opgeheven handen of in een stille hoek weggekropen. Je hoeft er niet voor te studeren, alleen maar binnen te gaan in de binnenkamer van je hart. Je daar toevertrouwen aan de Vader en vragen dat Hij de hoop en het geloof in ons sterkt en dat wij elkaar dragen en dienen op de weg die naar het leven leidt.

AMEN

 

br. abt Thijs Ketelaars

Lezingen: Ex 17,8-13; 2Tim 3,14-4,2; Lk 18,1-8

 

Ontferming met een uitroepteken!

“Houd Jezus Christus in gedachten, die uit de dood is opgestaan”. Dat brengt ons samen, zusters en broeders, Hij is de bron van ons leven, van onze hoop. En daarom is het kostbaar om kerken in onze samenleving te hebben, huizen van gebed, waar God woont, waar zijn woord klinkt en wordt gehoord en gedeeld.

Er worden veel kerken gesloten. Dat is een veeg teken, want als er geen ruimte is voor Gods woord verdwijnt het geloof, de verbinding met de Schepper, dan loopt de lucht uit onze banden; dan hobbelen we maar wat. Natuurlijk: het gaat niet om het stenen gebouw, het gaat om de levende gemeenschap. Maar die gemeenschap heeft een plek nodig. Mensen die een gezin willen stichten zoeken een huis. Ook een geloofsgemeenschap heeft nood aan een huis, een godshuis.

In de kerk vieren wij ons geloof. Iedere zondag is een feest. Een feest omdat wij mogen leven als kinderen van God, vertrouwend op zijn hulp in dit leven al is dat niet zonder kruis, en straks in een nieuw leven, in zijn toekomst. Een feest van vertrouwen en van dankbaarheid. Wij mogen vertrouwen op Gods goedheid. Hij verlangt geen buitengewone prestaties van ons, maar juist wel vertrouwen en dankbaarheid. Daar hoopt Hij op, zou je kunnen zeggen.

Wat mij opvalt in de lezingen van vandaag is ook Gods ruimhartigheid, Hij beperkt zijn goedheid niet tot zijn fanclub, tot zijn getrouwe gelovigen. Misschien mag je zeggen: tot de kerkgangers! Nee ook vreemdelingen worden door Hem met goedheid bejegend. Hij is barmhartig voor ieder die tot Hem komt. Dat is belangrijk voor ons christenen die te lang in een verzuilde samenleving hebben gezeten. Ieder was daar in zijn beperkte kringetje zeker van zijn eigen gelijk. De goede God was het exclusieve bezit van deze bepaalde en beperkte groep gelovigen.  Die belijdenis gaf je een ticket voor de eeuwige zaligheid. Wie en wat daar buiten viel gold als verloren. Gelukkig zijn de meest geloofsgroepen daar intussen wel overheen gegroeid. Maar dan ga je wellicht vragen: Waarom zou je dan nog naar de kerk gaan? Als God voor iedereen goed is, ja als het lijkt of de buitenkerkelijke soms nog een streepje voor heeft? Het verhaal van de genezing van Naäman wordt in de eerste lezing wel erg ingekort. Het loont de moeite om het in uw bijbel op te zoeken en in zijn geheel te lezen.  Naäman was een Syriër, legeroverste van de koning van Aram te Damascus, destijds de voornaamste bedreiging voor Israël. Zijn vrouw had een dienstmeisje dat was buitgemaakt bij een strooptocht. En zo iemand wordt door de profeet zonder slag of stoot op wonderbaarlijke wijze genezen. Begrijp dat maar eens. En dan het evangelie!

Lucas vertelt ons heel aanschouwelijk hoe Jezus op zijn weg naar Jeruzalem door een dorpje trekt, en hoe een groepje melaatsen daar lucht van krijgt. Jezus ontmoet hen buiten een dorp op de grens tussen Samaria en Galilea. De opmerking dat Jezus, op weg naar Jeruzalem, “tussen Samaria en Galilea reisde”, mogelijk langs de grens tussen de twee streken, verklaart waarom negen van de tien melaatsen Joden waren en de tiende een Samaritaan. Vanwege het besmettingsgevaar mochten die melaatsen het dorp niet binnengaan. De melaatse moest zichzelf als onrein beschouwen en afstand houden. Hij mocht ook geen andere mensen benaderen. De tien melaatsen in het evangelie van deze zondag, die Jezus buiten het dorp tegemoet kwamen, bleven daarom op een afstand staan ​​en moesten roepen om zich verstaanbaar te maken: “Jezus, Meester, ontferm U over ons!!!”

Vooral in het evangelie van Lucas verschijnt Jezus als de barmhartige, die medelijden heeft met alle armen. Deze tien zielige melaatsen wisten ongetwijfeld dat Jezus al eerder had genezen,  Hij was een wonderdoener.

Maar het verhaal wordt niet in de eerste plaats verteld om het wonder zelf. De “pointe”, de essentie van het verhaal, is eerder dat slechts één van de tien melaatsen zo verstandig was, zo mooi menselijk,  om na zijn genezing terug te keren om Jezus te bedanken voor zijn genezing, en dat deze een Samaritaan was.

Samaritanen werden door de Joden diep veracht, een verachting die wederzijds was. Tijdens de verovering van Samaria door de Assyriërs was de Israëlische bevolking naar Assyrië gedeporteerd en was het land herbevolkt door buitenlandse kolonisten. Deze kolonisten hadden zich vermengd met de Joden die daar waren achtergebleven en zij hadden de Joodse religie aangenomen. Maar voor de Joden in Jezus’ tijd golden zij nog altijd als buitenlanders, vreemden, indringers, profiteurs. U hoort het, wij mensen blijven dezelfde domme dingen doen, dezelfde fouten maken. Dat is erger dan melaatsheid. Maar ook daarvan kan de Heer ons genezen.

De tien melaatsen, die op een afstand staan, roepen: “Jezus, Meester, ontferm U over ons!!!” Jezus zegt eenvoudigweg tegen hen: “Ga en laat u aan de priesters zien.” Alleen door naar de priesters toe te gaan, vonden zij genezing. In andere verslagen over genezingen van melaatsen stuurt Jezus de melaatsen naar de priesters nadat Hij hen genezen heeft. Hier wordt deze opdracht hun vóór de genezing gegeven. Hun genezing vindt onderweg plaats als beloning voor hun gehoorzaamheid aan Jezus’ bevel. Dit detail brengt het geval van de tien melaatsen dichter bij het geval van Naäman de Syriër, die eveneens door Elisa van zijn melaatsheid werd genezen, maar pas nadat hij gehoor had gegeven aan het bevel van de profeet om zich in de Jordaan te baden. Bovendien keerde Naäman na zijn genezing terug naar Elisa om de God van Israël te loven en Elisa te danken. Hier keert slechts één van de tien melaatsen die genezen is, zelfs  vóórdat hij zich aan de priesters vertoont, terug, verheerlijkt God met luide stem en werpt zich neer aan Jezus’ voeten om Hem te danken. En deze dankbare melaatse was, net als Naäman de Syriër, een vreemdeling,  een Samaritaan.

Laten wij christenen, die geen vreemdelingen zijn, maar kinderen van God, broeders en zusters van Jezus, volgen het voorbeeld van deze vreemdeling. Laten we altijd dankbaar zijn voor degene die ons heeft gered en ons elke dag redt. Mogen wij daartoe in staat zijn. Ook een reden om naar de kerk te komen. Om dank te brengen voor al het goede en te bidden om blijvende zegen.

Ik wens U een gezegende zondag.

Br. Gerard Mathijsen

Schriftlezingen: 2 Kon 5.14-17; 2 Tim 2.8-13; Luc 17.11-19.

Beeld: Jezus en de 10 melaatsen // Claeissens, Jan 1632   // Bekijk het hier in detail

 

 

Een onrechtvaardige rentmeester

Wie heden ten dage hoort spreken over de rijken en rijksten der aarde krijgt getallen te horen die alle begrip te boven gaan. En het is nog niet genoeg, want al te vaak volgt dan nog de mededeling dat er nog een bonus in het verschiet ligt. Paus Leo die nog maar kort zijn ambt vervult, heeft zich in zijn eerste grote interview heel kritisch uitgelaten over deze opstapeling van rijkdom en macht. Het valt te hopen dat zijn woorden niet aan dovemansoren zijn gezegd en aanzetten tot bekering. Maar  zeker is dat allerminst zoals wij vandaag zien bij zijn voorganger uit lang vervlogen tijden. Amos was geen paus maar een profeet tegen wil en dank en zijn klare taal mocht dan nog zo waar zijn, de toegesprokenen hadden er geen oren naar.

Geld en goed  bijeengaren ten koste van anderen is dus niet iets van deze tijd. Wij leven nu wel in een wereld van techniek en wetenschap die het oude Israël niet kende, maar de wijze waarop er met het leven en mensen wordt omgegaan blijkt de eeuwen door niet of nauwelijks te verschillen. Juist als de tijdgenoten van Amos staan ook wij, of wij nu rijk zijn, onbemiddeld of arm, elke dag voor keuzes hoe wij ons leven inrichten en op welke beginselen wij ons bestaan bouwen. Kiezen wij voor eigen gewin of kiezen wij voor een samenleven waar ieder levenskansen krijgt en wordt meegenomen in de boot.

Amos de schaaphoeder en vijgenkweker had geen economie gestudeerd en ook kon hij geen theologisch certificaat laten zien.  Hij zag wat er groeide op het veld, wat er nodig was om een kudde te verzorgen, maar hij keek ook buiten zijn eigen straatje en merkte hoe het leven ten koste van elkaar de overhand had op het leven ten dienste van elkaar. Dat kon toch Gods bedoeling niet zijn. Hij had het er moeilijk mee, en meer dan dat. Het sneed hem door zijn ziel en het was alsof God zelf hem opriep om niet te zwijgen. Zo is het Amos misschien vergaan in die jaren op zijn boerenbedrijf. En op een gegeven moment laat hij zijn schapen achter en begeeft zich naar het godshuis in Betel. Het wordt een vurige aanklacht, het is niet de gepolijste taal van theologen en politici, maar hij wijst klip en klaar aan wat er aan schort “dan bedriegen wij met een vervalste weegschaal en verhandelen wij zelfs de afval van ons koren”. Lijken die woorden niet erg veel op wat wij in het nieuws van vandaag lezen of horen? In het groot en ook in het klein is er sprake van zich schaamteloos verrijken. Amos neemt geen blad voor de mond, maar hij doet dat niet om zelf aandacht te krijgen. Hij geeft stem aan de pijn en het onrecht dat mensen wordt aangedaan, hij kapittelt omdat recht en gerechtigheid die in Israëls wet verankerd liggen met voeten worden vertreden en zo Gods naam wordt onteerd.

Amos, het heeft hem veel gekost om zo voor de dag te komen. Hij werd een uitgestotene, want de waarheid bleek onverdraaglijk voor zijn gehoor. Vraag is hoe wij omgaan met zijn woorden? Want zijn ze niet brandend actueel?  Horen wij ze als een kans of wijzen wij ze af, omdat wij de realiteit van alledag niet onder ogen willen zien? Ons niet willen bekeren en geld en goed niet willen inruilen voor zorg en compassie? Voor leven voor elk mensenkind?

Wat van Amos geldt, geldt ook voor het evangelie van vandaag. Dat is een tekst die tegen de haren in strijkt maar om heel andere redenen. Hoe is het in Gods naam mogelijk dat Jezus  ons een onrechtvaardige rentmeester ten voorbeeld stelt?

Een onrechtvaardige rentmeester, een die op zijn post sjoemelt met het vermogen van zijn opdrachtgever. Wanneer het dreigt uit te komen en zijn baan op de tocht staat, gaat hij knoeien met de boeken om straks hulp en onderdak te vinden bij de schuldenaars van zijn baas. Ook dat verhaal zou zo uit de krant van vandaag gepikt kunnen zijn. De wereld is blijkbaar hardleers en als het om het leven van mensen gaat, rijk en arm, staan wij elke dag opnieuw voor de keuze: kies je voor waarheid en gerechtigheid of zijn er andere prioriteiten in het spel.

Maar hoe komt Jezus er nu toe zo’n voorbeeld aan te halen? Wat is daar evangelisch aan? Is het niet precies het tegendeel?  Inderdaad, op het eerste gezicht valt daar niets goed aan te bespeuren. Maar als Jezus het gebeuren overziet, blijkt hij met een andere blik te kijken dan in onze samenleving veelal gebeurt. Wij zien al gauw niet meer dan de schurk die zijn baas oplicht, maar Jezus ziet de slimheid van de rentmeester en die geeft hij ons ter navolging. Daar gaat het om.  Paulus zegt in een van zijn brieven ‘onderzoekt alles en behoudt het goede’. Het goede aan die rentmeester is dat hij kostbare talenten heeft en als christen moeten wij die gebruiken om een samenleving op te bouwen waar alle mensen recht wordt gedaan. Wij moeten de wereld niet overlaten aan de graaiers en demagogen van de macht. Ons is een verantwoordelijkheid gegeven om zo met het leven van anderen en van onszelf om te gaan dat Gods Naam eer wordt aangedaan en geen mens tekort wordt gedaan.

Geld, wij hebben het allemaal nodig, dat weten wij maar al te goed. Maar is het doel of middel? Vandaag hebben wij twee verhalen gehoord, een van een profeet en een uit het evangelie, waar geld de hoofdrol speelt. Dat zorgde niet voor een wereld die het stempel droeg van Gods Koninkrijk, integendeel. Mensen werden er afgeschreven in plaats van ingeschreven in het boek des levens.

Gaat het om geld of gaat het om God? En wie God zegt, heeft het over zijn naaste, in wie God ons aanziet en vraagt om een plek in deze wereld als broeder en zuster. Daarin zouden wij moeten investeren, niet alleen ons geld, maar al onze inventiviteit, de slimheid waarvan Jezus spreekt, ja, heel ons leven, opdat het aanschijn der aarde zal worden herschapen tot aller leven en vreugde.

AMEN.

Abt Thijs Ketelaars

Lezingen: Amos 8,4-7; 1Timotheus 2,1-8; Lucas 16,1-13

 

 

 

 

 

 

Het glorierijke Kruis

Uit het Evangelie volgens Sint Jan zijn u enkele verzen voorgelezen van het gesprek van Nikodemus met Jezus. Nikodemus begreep Jezus niet toen Jezus tegen hem zei: “Niemand kan het Koninkrijk van God zien, tenzij hij wedergeboren wordt.” Nikodemus vroeg Jezus: “Hoe kan dit (wedergeboren worden) gebeuren?” Voordat Jezus deze vraag beantwoordde, legde hij hem eerst uit welke de reden was van zijn onbegrip. Nikodemus komt van de aarde en begrijpt alleen het aardse. Maar Jezus is degene die van boven komt. Hij spreekt tot ons over dingen die van boven komen. De Wijsheid, door God van boven gezonden, is inderdaad Jezus. Daarom zegt Hij in het Evangelie van dit feest tegen Nikodemus: “Niemand is opgestegen naar de hemel, behalve Hij die uit de hemel is neergedaald, de Mensenzoon.” Jezus kan als geen ander over deze dingen van boven te spreken, want Hij komt uit de hemel; Hij is uit de hemel neergedaald en zal weer daarnaar opstijgen wanneer de tijd rijp is.

Zoals Mozes de bronzen slang in de woestijn omhoog heeft geheven, zo moet de Mensenzoon omhoog worden geheven“, vervolgt de Heer. Later in het Evangelie van Johannes zal Hij zeggen: “Wanneer Ik van de aarde omhooggeheven word, zal Ik iedereen naar Mij toehalen.” En de evangelist merkt op: “Door dit te zeggen, gaf Hij aan welke dood Hij zou sterven” (12:32-33).

Voor Jezus is het omhoog heffen van de slang in de woestijn een ​​duidelijke voorafbeelding van zijn opheffing aan het kruis. In de Sinaïwoestijn hadden giftige slangen met brandende beten vele Israëlieten gedood omdat ze tegen Mozes hadden gemord. Uit spijt over hun zonde smeekten ze Mozes om voor hen bij God te pleiten. Op bevel van de Heer had Mozes toen een bronzen slang op een paal geplaatst, en iedereen die er berouwvol naar keek, werd genezen en overleefde. Zo voorspelt Jezus zijn dood aan het kruis, als bron van heil voor alle mensen.

Voor de eerste christenen was het kruis lange tijd een schandaal. “Vervloekt is hij die aan een hout hangt“, zegt de Schrift (Deut. 21-23; Gal. 3:13). Voor de heidenen was het spreken over “redding door het kruis” waanzin. De theologie van Sint Paulus was nodig om het kruis tot een teken van verlossing te maken voor de eerste christenen. Natuurlijk, wanneer we mediteren over het lijden van de Heer, blijft het kruis een teken van marteling, lijden en pijn. Jezus zelf bad tot zijn Vader om “deze kelk” van Hem weg te nemen, als dat mogelijk was. Maar dat was niet mogelijk. Niettemin nodigt de liturgie ons vandaag uit om niet stil te staan ​​bij het schandaal, maar bij de verlossing en de triomf die het kruis ons brengt, of, zoals Sint Paulus niet aarzelt te zeggen, bij de glorie van het kruis: “Wij roemen in het kruis van onze Heer Jezus Christus, in wie onze redding is, ons leven, onze opstanding. Door Hem worden wij gered en verlost”.

Vroeger vierden we twee maal een feest van het H. Kruis:het feest van de Inventie van het Heilig Kruis op 3 mei en het feest van de Kruisverheffing op 14 september. In de nieuwe liturgie zijn beide feesten samengevoegd tot de viering van vandaag. Het Latijnse missaal heeft de oude titel van het feest van 14 september behouden: Feest van de Kruisverheffing

Dit oude feest van herinnert aan de triomf van de Byzantijnse keizer Heraclius over de Perzische koning Chosroes. Deze laatste had in 614 de Basiliek van het Heilig Graf in Jeruzalem in brand gestoken en de kostbare relikwie van het Heilig Kruis als buit naar zijn land meegenomen. Veertien jaar later, in 628, werd deze relikwie van het Heilig Kruis teruggebracht naar Jeruzalem en opnieuw tentoongesteld (verheven) op Golgotha. Vandaar het oude feest van 14 september, het Feest van de Verheffing van het Heilig Kruis.

De liturgie van het nieuwe Feest van het Glorieuze Kruis gaat veel verder dan de historische gebeurtenissen die het uitgangspunt vormden van die twee oude Kruisfeesten. Ze bezingt en viert meer exclusief de Glorieuze Kruisviering.

Sinds de middeleeuwen richt de christelijke spiritualiteit zich eeuwenlang meer, en soms te uitsluitend, op het lijden van Christus, de Man van Smarten, en te weinig op de andere kant van het Kruis: de triomf over de dood, die de glorie van het Kruis vormt. U bent bekend met de voorstellingen van Christus aan het kruis, die tot ons komen via de iconen uit het Oosten, waar dit feest zijn oorsprong vindt, en die niet de Man van Smarten weergeven, maar Christus de Priester, vaak gekleed in een roodgouden kazuifel, niet met een doornenkroon, maar met een koninklijke kroon, niet met een door zijn lijden verpletterde Christus, maar met een extatische Christus, verheven boven zijn lijden en omringd door triomfantelijke engelen. Beide voorstellingen zijn natuurlijk geldig en vullen elkaar aan. Het zou niet goed zijn om uitsluitend op het een of het ander te focussen. De liturgie viert beide aspecten. Vandaag zijn het echter veeleer de triomf en de glorie van het kruis die het onderwerp zijn van onze liturgische liederen, lezingen en gebeden. Met Sint Paulus roemen wij vandaag op het kruis van onze Heer Jezus Christus: “In Hem is ons heil, ons leven, onze verrijzenis; door Hem worden wij gered en bevrijd.”

Zusters en broeders, de pijn, de vernedering, de schande van het kruis wegen zwaar in onze wereld. Via de media wordt ons het leed van vele miljoenen slachtoffers van alle leeftijden voor ogen gesteld. Het is niet te bevatten. Waarom is dit lijden nodig? Daarop geen antwoord te weten is ook een groot kruis. De kerk, onze geloofsgemeenschap houdt ons vandaag het mysterie voor van de triomf van het kruis, houdt de hoop in ons levend dat er toekomst is voor al die ongelukkigen, die kinderen, die slachtoffers van onnodig geweld en menselijke dwaasheid. Het gaat ons verstand te boven. Maar wij weten dat het de weg is waarlangs Gods eigen Zoon is voorgegaan. En wij geloven dat Hij ons langs die weg voert naar eeuwige zaligheid. Hem zij de glorie in eeuwigheid.

Amen

 

Br. Gerard Mathijsen

Lezingen: Numeri 21:4-9; Fil. 2, 6-11;Joh. 3, 13-17

Onze nieuwsbrief is weer uit!

We hebben weer een nieuwsbrief verzonden met updates over de Abdijmarkt, Zang op Zaterdag, een terugblik op 90 jaar Abdij, een interview met Bart-Jan van de Benedictushof, boekennieuws en een column van Adri over de Broekerveiling!

klik hier voor de nieuwsbrief!

 

 

Een woord om voor te gaan zitten

Dat woord over je vader en moeder haten ( Lukas 14,25-33 ) kwam het vorig jaar in een communiteitsgesprek bij de broeders op tafel. En ik weet niet of u het had verwacht, maar het kreeg ook bij monniken niet zomaar instemmend commentaar van iedereen. Wij monniken verlaten dan wel vader en moeder, zoals wij ook afzien van vrouw en kinderen, maar haten dat is nog wel wat anders. Het riep dan ook weerstand op bij deze en gene. Was zo’n woord wel evangelisch? Hoe daarmee om te gaan?

Misschien herkent u zich in die reactie, maar eens te meer blijft dan de vraag: wat moeten wij met dat woord van Jezus? Wij kunnen ons er natuurlijk van ontdoen door te zeggen dat het hier gaat om een typische oosterse overdrijving. Maar hebben we dan de tekst niet al te vlug monddood gemaakt?

Wat moeten wij met die woorden? In elk geval dienen we ze te lezen binnen het grote verhaal van het evangelie. En dan zien we dat Jezus zijn leven lang alle relaties niet heeft afgemeten aan bloedbanden. Denk maar aan die episode elders in het evangelie. “Zijn moeder en zijn broers willen naar hem toe, maar het is zo druk om hem heen dat ze niet bij hem kunnen komen. De omstanders zeggen: ‘uw moeder en uw broers willen u zien.’ Jezus zegt dan: ‘mijn moeder en mijn broers zijn zij die het woord Gods horen en doen.’” [1]

Jezus verbiedt ons niet om te beminnen, maar hij vraagt naar de grondslag en de maat van onze liefde. Wie hem wil volgen dient juist als hij te beminnen met een maat en reikwijdte die de menselijke maat te boven gaat. Je moet dus niet minder beminnen, maar meer en misschien ook anders. Vrij en puttend uit de bron van levend water die uit Gods hart stroomt. Daar heeft Jezus zelf zijn leven lang  uit geput om ieder en allen te beminnen met de liefde van de Vader die zijn zon laat opgaan over goeden en slechten. Een liefde waar zijn moeder ruimte voor moest laten. Niet dat hij haar minder beminde, maar  hij werd innerlijk zo geraakt en geroerd door het lief en leed van mensen, dat hij er zijn leven voor over had, dat hij beminde ook waar er geen weg terug meer was en hij zijn leven ervoor gaf.

Het evangelie van vandaag begon met de opmerking dat talloze mensen met Jezus meetrokken. Hij trok mensen aan en er was veel bekijks, maar dat is nog iets anders dan iemand volgen. Leerling van hem worden en in zijn voetstappen treden, dat vraagt een andere stap. Dat vraagt een keuze die niet impulsief genomen moet worden. Daar moeten je tijd voor nemen, je moet er voor gaan zitten zoals we in het tweede deel van het evangelie van vandaag horen. Daar wordt gesproken over het bouwen van een toren en van het ten strijde optrekken van een koning. Dergelijke ondernemingen hebben maar kans van slagen als er goed over is nagedacht en er is gerekend, wanneer de zaak van alle kanten is bekeken en overwogen.

Dat vraagt om afstand nemen van allerlei eigen voorkeuren en plannen die niet zijn geijkt op de levensweg van hem die ons op dit pad is voorgegaan.

Jezus heeft zich een leven lang toegelegd op de dienst aan Gods koninkrijk, op het beminnen van God en het beminnen van alle mensen die hem als kinderen Gods waren gegeven. Dat bracht hem tot het stil gesprek, tot het gebed, een tasten en zoeken, een luisteren en spreken, een wikken en wegen. En gaandeweg heeft hij geleerd en ontdekt dat het alles van hem vroeg zoals het ook van God die hij zijn Vader noemde, alles vroeg om de mensen te beminnen met een zelveloosheid die voorbijzag aan al wat het licht niet kon verdragen.

Het was een hele weg voor Jezus, zoals het voor ons een hele weg is. Hij is hem gegaan, hij is niet weggelopen voor de obstakels en voor de dreigementen. Beminnen ook waar de ander tegenstand biedt, waar de ander zich niet beminnenswaard toont, waar haat en vijandschap zich als een beproeving en een bekoring aandienen.

Die weg, het is er voor hem een geweest van steeds verdere ontlediging, om een en al ruimte te zijn voor het leven dat uit de Vader opwelt, om ruimte te geven aan de adem van de Geest, die mensen schept en herschept. Levende icoon van God, die ons nodigt met hem de weg te gaan.

Je moet ervoor gaan zitten zegt het evangelie van vandaag, want dat is niet iets van een ademtocht. Je moet ervoor gaan zitten, en dat is iets anders dan je terugtrekken achter een studietafel. Dat is op zijn tijd ook gewenst, maar meer en allereerst is er de stille hoek nodig waar wij  juist als Jezus  ons oor te luisteren leggen in de stilte, in het stille gesprek dat het gebed is.

Het evangelie van vandaag is geen verhaal dat ons het leven of de liefde ontzegt, integendeel, het nodigt ons uit er ernst mee te maken en voorbij sympathie en antipathie te zoeken naar de bodem van een liefde die de zelveloosheid kent van Gods eigen beminnen.

Terwijl de wereld op veel plaatsen in brand staat en ook in eigen land bij velen de neiging bestaat van ‘wij eerst of wij alleen’, zien wij God zij dank ook voorbeelden van het tegendeel. Wat dacht u van de zusters en broeders, van hulpverleners en doctoren die  ervoor gekozen hebben hun zieke, bejaarde of gehandicapten in de hel van Gaza niet in de steek te laten. Een keuze voor het leven, een keuze die voor de dood niet vlucht, omdat de liefde sterker is dan alle dood.

En wij, voor welk leven kiezen wij, wagen wij het te verliezen om Gods liefde ruimte geven? Laat ons dan het stil gesprek niet schuwen om te worden herboren als nieuwe mensen. AMEN.

Abt. Thijs Ketelaars

[1] Lc. 8,19-21

 

Evangelie: Lukas 14,25-33

Geven zonder te verwachten

“Het hart van de verstandige mens denkt na over de spreuken,” zegt Jezus Sirach. Laten we dat dan doen, dierbare broeders en zusters, door te luisteren naar de twee gelijkenissen van Jezus. Deze gelijkenissen stemmen steeds tot nadenken, vooral nu velen na de vakantie hun dagelijks ritme weer opnemen. “Uw woord is een lamp voor mijn voeten, uw woord is een licht op mijn weg,” zegt de psalm (Ps 119, 105). Het evangelie vertelt dat Jezus door een vooraanstaande farizeeër uitgenodigd wordt om bij hem te komen eten. Hij ziet hoe iedereen een ereplaats voor zichzelf zoekt.

Dat zie ik niet iedereen doen, er zijn zeker mensen die zich graag op de voorgrond plaatsen, maar anderen houden zich juist liever op de achtergrond, en voelen zich het beste thuis in vertrouwd gezelschap, of misschien zo stilletjes en onopvallend mogelijk. Toch is de situatie herkenbaar. De gewoonten waarover het evangelie spreekt, zijn ons zeker niet vreemd. Wij zijn en blijven mensen, en mensen zijn toch altijd hetzelfde. Jezus weet wat er diep in ieders hart leeft en ziet dat we, zoals de gasten in het evangelie, graag onze plaats kiezen en dat daarbij onze zelfzucht ons parten speelt. De ereplaats hoeft niet op de eerste rij te zijn, naast de gastheer of gastvrouw, of dicht bij een bijzondere gast. Je kan ook een ereplaats op het oog hebben op de laatste rij of in een verborgen hoekje. Het is geen kwestie van stoelen, van ruimtelijke ordening, maar van je hart. Een ereplaats zoeken betekent vooral, denk ik, dat je uitgaat van jezelf,  jezelf in het middelpunt stelt, je eigen comfort zoekt, dat het draait om mij, en om niemand anders, dat je eigen gemak nastreeft eerder dan dat je er op uit bent het een ander naar de zin te maken, hulp aan te bieden, dat je vooral jezelf zoekt en weinig bedacht bent op anderen. Het gaat hier dus niet allereerst om een zitplaats, maar om een levenshouding.

Samen aan tafel gaan is een kans om de rijkdom van het leven te delen. Om er te zijn met elkaar en voor elkaar. Wat een mogelijkheden om anderen er bij te betrekken, om de kring ruimer te maken. Velen van ons zullen zich de grote kinderrijke gezinnen van vroeger herinneren. Daar was altijd nog plaats voor een vriendje of vriendinnetje. Het ging dan niet om de eerste plaats, er was gewoon plaats, een gastvrij welkom.

De Heer houdt niet van arrogantie en egoïsme. Hij is de “vader van de deemoedigen”. Jezus Sirach waarschuwt: “Wat je doet, mijn kind, doe dat met zachtheid, en je zult meer bemind worden dan iemand die geschenken geeft. Hoe hoger je staat, des te kleiner moet je je maken en je zult genade vinden bij de Heer” (17-18). Nederigheid heeft niets te maken met onderdanigheid. De nederige vergelijkt zich zelf  niet met anderen, maar heeft respect voor God. Wie nederig is, zal erkennen dat alleen God groot is, dat alleen Hij goed en barmhartig is.De brief aan de Hebreeën zegt: “gij zijt genaderd tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem.” In onze christengemeenschap moet het er niet aan toegaan zoals dat in onze seculiere wereld gebeurt, tenminste daar waar de oude waarden van gastvriendschap en onderling respect hebben plaatsgemaakt voor haantjesgedrag en groepsbelangen. Niemand van ons is van nature goed of heeft vanzelf een goed karakter. Goedheid is vrucht van bekering, van bereidheid tot   luisteren naar het woord van God, van naastenliefde. Als je nederig bent, kan je begrip opbrengen, kan je liefhebben, broederlijk/zusterlijk leven, bidden en menselijk handelen. Dan kan je de hoogste bergen verzetten en de diepste afgronden overbruggen. De nederige doet ook wat de andere gelijkenis van het evangelie zegt: “Wanneer u ’s middags of ’s avonds een feestmaal geeft, roep dan niet uw vrienden bij elkaar, of uw broers of uw familie, of rijke buren. Die zouden u op hun beurt uitnodigen, om iets terug te doen. Nodig liever, als u een feest aanricht, armen uit, gebrekkigen, kreupelen en blinden. Wat een geluk voor u dat ze er niets tegenover kunnen stellen” (14, 12-14). In een volledig gecommercialiseerde wereld, waar het gedrag van de mensen bepaald wordt door de staalharde wet van het “do ut des”,  het geven om iets terug te krijgen, daar is de leer van Jezus over de onbaatzuchtigheid van het geven uit liefde echt een ‘goede boodschap’. Waar die boodschap gehoor vindt kan een nieuwe, alomvattende solidariteit ontstaan. In deze tijd, met onvoorstelbaar veel mensen die een onveilige omgeving ontvlucht zijn en op zoek zijn naar een betere en veiligere omgeving hebben de woorden van Jezus een bijzondere betekenis. Kunnen wij onze grenzen gesloten houden om onze welvaart te beschermen als het anderen ontbreekt aan het allernoodzakelijkste? Steeds  meer krijgen wij er oog voor dat onze welvaart niet zo vanzelfsprekend is als wij misschien denken, maar dat de prijs wordt betaald door mensen in andere omstandigheden, of door natuurlijke middelen die op onverantwoorde manier worden uitgebuit.  Zal de Heer des huizes straks ook ons niet om rekenschap vragen, en staan wij dan beschaamd om ons egoïsme? Wij mogen vieren vanuit de overvloed van Gods goedheid. Laten wij dat doen met een dankbaar hart, en moge de herinnering aan Gods goedheid ons in alle omstandigheden inspireren en bemoedigen om ons in te spannen dat het niemand aan het nodige ontbreekt. Mogen wij groeien in verbondenheid met elkaar, als dankbare kinderen van de de Vader die ons nodigt aan het hemels gastmaal.

Als wij daarmee beginnen, op kleine schaal, in eigen gezin, in onze gemeenschap, waar wij elkaar ontmoeten, daar kan de evangelische gezindheid groeien en bloeien, daar kan het leven kleur krijgen, daar wordt het een feest, een vooral iets proeven van de hemelse vreugde.

AMEN

Br. Gerard Mathijsen

 

Afbeelding: Table fellowship by Sieger Köder

Lezingen: Wijsheid van Sirach 3,17-18.20.28-29; Psalm 68 (67); Hebreeën 12, 18-19.22-24a; Lukas 14, 1.7-14

Nieuwsbrief

Schrijf u vrijblijvend in en blijf op de hoogte van de activiteiten van Abdij van Egmond.

We respecteren uw privacy. Sint-Adelbertabdij zal uw e-mailadres nooit delen met derden.
© 2025, Abdij van Egmond Algemene voorwaarden