Nieuws

Viering St Adelbert 22 Juni

St. Adelbert komt er weer aan, dus pak jullie agenda’s! Dit jaar zal de jaarlijkse viering op zondag 22 juni plaatsvinden. Zoals ieder jaar zijn er twee vieringen. De eerste, de (vroege) vogeltjes mis, is om 07:00 uur met als voorganger pastoor Mantje. Om 10:00 uur is er de grote mis met fanfare, koor en met medewerking van de broeders. Daar zal Peter Denneman (SSM) voorgaan samen met Abt Thijs.

Na afloop van de dienst kan iedereen mee naar de parkweide bij de abdij. Daar zal de fanfare nog een concert geven en is er koffie, limonade en koek!

Lees hier ook het item uit het Bisdomblad over de Adelberusakker.

 

PAX, en tot 22 juni!

geroepen!

Heel veel mensen, en ook wij zo goed als allemaal, hebben gekeken naar wat er in Rome gebeurde, en ook geluisterd naar de woorden die onze nieuwe paus Leo XIV sprak. Hij wist zich geroepen, en in de Sixtijnse kapel riep hij de kardinalen en alle gelovigen op om in onze wereld te getuigen van de liefde Gods.

 

In de viering vandaag horen wij twee optredens van gelijke strekking, waarbij  ook wij ons zelf betrokken mogen weten, aangesproken en opgeroepen. Waar Paulus ook komt, hij gaat er allereerst naar de synagoge. Hij weet zich te staan binnen het jodendom met  een bijzondere boodschap voor zijn broeders, de joden. Dat verkondigt hij ook: “De boodschap van de Heer moest het eerst onder u bekend gemaakt worden”.

Vandaag in Antiochië is het zijn eerste officiële preek. Gericht tot de eigen parochie: de Joden. Zijn optreden kan ons doen denken aan de eerste toespraak van Jezus in Nazareth – waar hij was opgegroeid – , ook  voor “eigen” mensen. Zij wijzen Jezus af omdat Hij zich niet tot zijn  vaderstad wilde beperken.  De mensen van de synagoge claimen het alleenrecht op Gods uitverkiezing, terwijl Jezus, in eenheid met de Vader, het heil van alle mensen wil. De verkondiging aan de niet-joodse volkeren is vanaf het begin in Gods plan opgenomen: bij de Opdracht van Jezus in de tempel klinkt dit al in de profetie van de grijsaard Simeon : “de redding die Gij bewerkt hebt ten overstaan van alle volken: een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen en dat tot eer strekt van uw volk Israël.” Hij sluit daarmee aan bij dezelfde Jesaja tekst die vandaag door Paulus wordt aangehaald. De volkeren, de heidenen,  komen dus niet pas in beeld na de weigering van het volk Israël. Het “eerst” waar we het net over hadden , zou dus niet opgevat moeten worden in de zin van: eerst aan jullie en alleen als jullie niet willen, aan de anderen. Het betekent “allereerst”, in de zin van: jullie zijn ­en blijven – de eerst aangewezenen, de eerst ­ recht-hebbenden, degenen  die “van nature” betroffen zijn – en blijven! De volkeren horen er “in de tweede lijn” ,”in tweede instantie” bij.  Maar ook zij behoren vanaf het begin tot Gods heilsplan.

 

Het heil dat God in Jezus aanbiedt wordt tot tweemaal toe  aangeduid met : “het eeuwige leven” . Deze uitdrukking kennen we al uit het voorgaande van Handelingen: Jezus wordt er de leidsman ten leven genoemd , en de engel die de apostelen uit de gevangenis bevrijdt, zegt dat zij het nieuwe leven moeten verkondigen. De “vreugde” van de volkeren en van de leerlingen is de vreugde om het zich realiserende heil van Godswege. Hiermee zijn we al in de sfeer van de Goede Herder, waar deze Johannes’ perikoop  ons naar toe leidt.  “Eeuwig leven” ­ dat is niet een belofte voor later, voor straks, voor na ons aardse leven, het is een kwaliteit die nu begint, een licht dat niet meer dooft. Eeuwig leven wordt degenen toegezegd die luisteren naar Jezus stem, die Hem volgen. Het is niet een belofte voor na dit leven, maar een verandering van ons leven in een leven dat niet meer sterven zal.

 

De paar verzen die we lezen benadrukken nogmaals dat Jezus de Messias is, dat Hij leeft en werkt in eenheid met de Vader. Daarom zijn Zijn schapen ook absoluut veilig, omdat ze uiteindelijk de schapen van de Vader zijn, en daar kan niemand tegenop. We horen in Handelingen de reactie en uitwerking van Paulus’ “bemoedigend woord” tot de Joden in de synagoge van Antiochië te Pisidie. Dat is succesvol: vele Joden en proselieten gaan met Paulus en Barnabas mee. De volgende sabbat zit de synagoge zelfs barstensvol: bijna heel de stad is er; dus zowel joden als niet-joden!

 

Dierbare zusters en broeders. Nog altijd is de verkondiging actueel, en broodnodig. De woorden  van Jezus zijn woorden van leven, woorden die ons leven vanaf nu veranderen in een lichtend bestaan dat niet meer gedoofd zal worden, zelfs niet door onze aardse dood. Woorden van hoop die niet teleurgesteld zal worden. Die woorden kunnen wij als bevrijdend ervaren, zij kunnen ook weerstand op roepen en ongeloof. In onze tijd stuiten zij, net als in de eerste eeuw, op ongeloof. Graag citeer ik hier de eerste woorden van paus Leo:

 

«wie gelooft, wordt vaak uitgelachen, genegeerd of hoogstens gedoogd. Juist daarom is de zending dringend. Want waar het geloof ontbreekt, groeien zinloosheid, hardheid, onrecht, familiedrama’s. Zelfs onder gelovigen gebeurt het dat Jezus herleid wordt tot een morele leider of inspirerend mens, en dat men in feite leeft alsof God niet bestaat. Maar dit is de wereld die ons toevertrouwd is. Zoals paus Franciscus ons vaak heeft herinnerd: wij zijn geroepen om vreugdevol getuigenis af te leggen van Jezus, de Redder ».

 

Het is vandaag roepingenzondag. De Heer zoekt helpers die bereid zijn zoals Hij zelf heeft gedaan Gods heilswil voor alle mensen verkondigen, niet voor een kleine kudde, maar voor heel de mensheid, want Christus is voor allen gestorven opdat wij allen zouden leven tot eer van onze Schepper. Laten wij daarvoor bidden, en laten wij ons inspannen om een geestelijk klimaat te bevorderen dat mensen de weg wijst naar het eeuwig geluk.

 

AMEN

Br. Gerard Mathijsen

 

Vierde Zondag van Pasen, 11 mei 2025

Afbeelding: Arcabas

 Lezingen Hand 13.14,43-52; Apoc 7.9,14b-17; Joh 10.27-30)

 

God meer gehoorzamen dan de mensen

Het is vandaag 4 mei en vanavond worden voor de 80e maal  de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog herdacht en morgen vieren wij Bevrijdingsdag. Sommigen willen die herdenking afschaffen, het heeft nu lang genoeg geduurd, anderen vinden dat het gedenken niet langer kan omdat wij in onze handel en wandel handlangers zijn van het vele geweld op tal van plaatsen. Maar toch moet ons dat er niet van weerhouden te blijven gedenken, want gedenken kan ons tot inzicht en bekering brengen. Wij moeten ons die kans niet ontnemen en ze ook anderen niet ontzeggen. Elke dag dienen wij onze verantwoordelijkheid als mens te nemen. Samen de aarde te bewonen niet als Kaïns kinderen die elkaar het licht in de ogen niet gunnen, maar als leerlingen van de opgestane Heer, Hij het evenbeeld van God, die niet de dood wil van de zondaar maar dat wij zouden leven als nieuwe mensen.

Pasen, wij hoorden vandaag dat het Paasgebeuren plaats greep in een wereld die niet verschilde van de onze. Er waren machthebbers juist als nu, die slachtoffers maakten om hun eigen belangen veilig te stellen. Zij meenden dat geweld daartoe het geëigende middel was. Maar dat kon de leerlingen van Jezus er niet van weerhouden getuigenis af te leggen van de opstanding van Jezus en, zo mogen wij eraan toevoegen, van hun eigen opstanding. Want zij die zich kort tevoren verscholen achter gesloten deuren, waagden het nu in het publiek te getuigen  van een leven dat de dood trotseert. Er heeft in hun leven een opstanding plaats gevonden, die hen bevrijdde van angst. Zij hadden aan den lijve ondervonden dat Jezus niet dood was en dat zijzelf op wondere wijze andere mensen waren geworden, bewogen en bewoond door de Geest van de opgestane Heer. En met een karakteristieke zin, die de eeuwen door vaak geciteerd zal worden, laten zij horen waar zij voor staan:  ‘ Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen.’ Zij waren voor niets en niemand meer bang. Dat is ferme taal die getuigt van vastberadenheid,  maar het is ook een zin die vragen oproept. Want welke lading dekt dat woordje God?  Als we om ons heen kijken, dan blijkt dat woord heel  verschillende invullingen  te krijgen. In naam van God wordt er gedreigd en gemoord en in naam van  God worden er mensen uit de zee gevist, getroost en geholpen.  Hoe te voorkomen dat het woord God wordt misbruikt en een lading gaat dekken die vreemd is aan de kern van onze christelijke geloofsovertuiging?

“God meer gehoorzamen dan de mensen”, die woorden maken deel uit van een groot verhaal. Een verhaal dat  begint op  de eerste bladzijde van de Schrift en waarvan het eind nog niet geschreven is. Een verhaal over God die leven schept en mensen redt en bevrijdt uit slavernij en ballingschap. Een God die nee zegt tegen alles wat mensen kleineert en ten dode toe bedreigt. Die God was de ziel van Jezus’ leven. Aan Hem is hij trouw gebleven totterdood, in de overtuiging dat het laatste woord niet aan de  dood is maar aan de scheppende en herscheppende liefde van God.

“God meer gehoorzamen dan de mensen”, we zien in de Handelingen hoe de leerlingen er pal voor staan en er hun leven voor in de waagschaal leggen. terwijl de machten die het in de wereld voor het zeggen hebben, andere goden nalopen. Geen goden die leven geven, maar die een spoor van vernieling en geldingsdrang achter zich laten. Kiezen voor het leven, wij zien het bij de apostelen en wij zien het in de loop der geschiedenis bij vele mannen en vrouwen die voor vrijheid, waarheid en gerechtigheid hun leven hebben gegeven.

Zijn wij als navolgers van die leerlingen van het eerste uur bereid en in staat om onvervaard met ons leven te getuigen? ‘ Ik ben er niet zeker van of ik gedaan zou hebben wat mijn vader heeft gedaan’ , zei onlangs de zoon van een verzetsman die Jodenkinderen had ondergebracht op veilige plekken. Dat is een eerlijk antwoord, maar tegelijk nodigt het uit dagelijks te bidden om hoeders van het leven te zijn in al zijn vormen. Bidden en stil luisteren waar de Geest ons roept en elkaar bevragen en steunen om niet aan de druk van buiten toe te geven. Leven als opgestane mensen, de dood voorbij. In het simpele alledaagse leven, maar ook in de maatschappelijke keuzes en in de zorg voor de aarde die niet alleen ons huis is, maar dat van al Gods schepselen.

Het evangelie laat ons zien dat die ommekeer bij de leerlingen niet op stel en sprong gebeurde. Pasen, de overgang van duister naar licht, het was niet iets van één dag. De Heer mag dan op Paasmorgen verrezen zijn, thuis gebracht bij de Vader, de groep die achterbleef viel in een gapende leegte. Hun toekomst leek verloren en zij weten niet beter dan het oude leven weer op te pakken. Geen mensenvissers zoals de Heer had gezegd, maar terug naar het oude bedrijf op zee. Maar dat bleek niet meer te zijn wat het was geweest. Het is allemaal vruchteloos getob, een duistere nacht. Tot zij worden aangesproken vanaf het strand om het over een andere boeg te gooien, om in de nacht van het leven te geloven in toekomst van Godswege.

En dan volgt het verhaal over het nieuwe  bestaan van Simon Petrus. In deze dagen van het conclaaf geeft het te denken. Waarom vertrouwt Jezus die bijzondere taak nu juist aan Petrus toe? Was het niet voor de hand liggend geweest daarvoor de geliefde leerling te kiezen die hem tot onder het kruis was gevolgd? Waarom die Petrus die hem in het beslissende uur in de steek had gelaten?  Wat heeft dat te betekenen? Misschien dit: dat er bij de Heer altijd een nieuw begin mogelijk is, dat hij vergeeft waar wij het niet meer durven verwachten.

Opstanding, broeders en zusters, het is niet alleen een verhaal voor na de dood. Het is het verhaal van nieuw leven, dat ons wordt aangereikt door de opgestane Heer, leven dat wij niet verdienen, maar ons gegeven wordt om het ook anderen niet te weigeren. Samen met vallen en opstaan leven van Gods liefde waarop niemand recht heeft maar die ons toch geschonken wordt tot opstanding en nieuw leven.

AMEN

 

Abt. Thijs Ketelaars

Lezingen / Hand. 5, 27b-32. 40b-41 / Openbaringen 5: 11 – 14 / Johannes 21: 1 – 19

Afbeelding: Jorge Cocco

Homilie uitvaart Paus Franciscus

Op dit majestueuze Sint-Pietersplein, waar paus Franciscus de Eucharistie zo vaak heeft gevierd en de afgelopen twaalf jaar grote samenkomsten heeft geleid, zijn wij vandaag samengekomen met droefheid in ons hart, biddend rond zijn sterfelijke resten. Toch worden wij gesterkt door de zekerheid van ons geloof, dat ons verzekert dat het menselijk bestaan niet eindigt in het graf, maar voortleeft in het huis van de Vader, in een eeuwig geluk dat nooit zal eindigen.

Namens het College van Kardinalen dank ik u allen hartelijk voor uw aanwezigheid. Met diepe ontroering richt ik een respectvolle groet en oprechte dank aan de staatshoofden, regeringsleiders en officiële delegaties die uit vele landen zijn gekomen om hun genegenheid, eerbied en waardering voor onze overleden Heilige Vader te betuigen. De stroom van genegenheid die we de afgelopen dagen hebben gezien na zijn overgang van deze aarde naar de eeuwigheid, toont aan hoezeer het diepgaande pontificaat van paus Franciscus de harten en geesten heeft geraakt.

Het laatste beeld dat wij van hem bewaren, en dat zich in ons geheugen zal blijven prenten, is dat van vorige week zondag, Pasen, toen paus Franciscus, ondanks zijn ernstige gezondheidsproblemen, ons zijn zegen wilde geven vanaf het balkon van de Sint-Pietersbasiliek. Daarna daalde hij af naar het plein om de grote menigte die was samengekomen voor de paasmis te begroeten, rijdend in de open pausmobiel.Met ons gebed vertrouwen wij nu de ziel van onze geliefde paus toe aan God, opdat Hij hem eeuwig geluk mag schenken in het stralende en liefdevolle aanschijn van zijn oneindige liefde.

We worden verlicht en geleid door het evangelie dat we zojuist hebben gehoord, waarin Christus zelf tot de eerste der apostelen sprak: “Simon, zoon van Johannes, heb je Mij lief, meer dan dezen?” Petrus antwoordde meteen en oprecht: “Heer, U weet alles; U weet dat ik van U houd.” Daarop vertrouwde Jezus hem een grote zending toe: “Hoed mijn schapen.” Dit werd de blijvende taak van Petrus en zijn opvolgers: een dienst van liefde in navolging van Christus, onze Meester en Heer, die “niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen” (Marcus 10,45). Paus Franciscus koos ervoor, ondanks zijn broosheid en lijden op het einde, om deze weg van zelfgave tot de laatste dag van zijn aardse leven te volgen. Hij trad in de voetsporen van zijn Heer, de Goede Herder, die zijn schapen liefhad tot het uiterste, en hij deed dit met kracht en sereniteit, dicht bij zijn kudde, de Kerk van God, indachtig de woorden van Jezus die door de apostel Paulus worden geciteerd: “Gelukkiger is het te geven dan te ontvangen” (Handelingen 20,35). Toen kardinaal Bergoglio op 13 maart 2013 door het conclaaf werd verkozen tot opvolger van paus Benedictus XVI, had hij al vele jaren ervaring opgedaan als religieus in de Sociëteit van Jezus, en vooral als herder van het aartsbisdom Buenos Aires, eerst als hulpbisschop, daarna als coadjutor en uiteindelijk als aartsbisschop.

Zijn keuze voor de naam Franciscus maakte vanaf het begin duidelijk welke pastorale stijl hij aan zijn pontificaat wilde geven: geïnspireerd door de geest van Sint Franciscus van Assisi. Hij bleef trouw aan zijn temperament en pastorale stijl en zette vanaf het eerste moment zijn stempel op het bestuur van de Kerk, met zijn directe en hartelijke omgang met mensen en volkeren. Zijn bijzondere aandacht ging uit naar hen die het moeilijk hadden: hij gaf zichzelf zonder maat, vooral voor de gemarginaliseerden en de kleinen. Hij was een paus onder de mensen, met een open hart voor iedereen. Hij was ook een paus die oog had voor de tekenen van de tijd en voor wat de Heilige Geest in de Kerk teweegbracht.

Met zijn beeldrijke en aansprekende taal probeerde hij steeds het licht van het Evangelie te werpen op de problemen van onze tijd, en hij bood antwoorden geïnspireerd door geloof en hoop. Hij moedigde ons aan als christenen te leven te midden van de uitdagingen en tegenstrijdigheden van deze “tijd van grote verandering”, zoals hij die graag noemde. Met zijn grote spontaniteit en eenvoudige stijl wist hij ook velen te bereiken die ver van de Kerk stonden.

Geraakt door de zorgen, het lijden en de hoop van de geglobaliseerde wereld, wist paus Franciscus mensen te troosten en te bemoedigen met een boodschap die direct tot het hart sprak.
Zijn open houding en zijn vermogen om te luisteren, gecombineerd met een levensstijl die aansloot bij de gevoeligheden van vandaag, maakten diepe indruk. Evangelisatie was de leidraad van zijn pontificaat. Vanuit een duidelijke missionaire visie verspreidde hij de vreugde van het Evangelie — ook de titel van zijn eerste apostolische exhortatie: Evangelii Gaudium —, een vreugde die de harten vervult van allen die zich vol vertrouwen aan God toevertrouwen.

Een tweede centrale lijn van zijn missie was zijn overtuiging dat de Kerk een huis is voor iedereen, altijd met open deuren. Hij gebruikte vaak het beeld van de Kerk als een “veldhospitaal” dat de gewonden van het leven opvangt, ongeacht hun achtergrond of geloof. Een Kerk die zich over mensen buigt en hun wonden geneest. Zijn gebaren en oproepen voor vluchtelingen en ontheemden zijn talrijk. Zijn voortdurende inzet voor de armen was onvermoeibaar. Veelbetekenend is dat zijn eerste reis naar Lampedusa ging, het eiland dat het drama van migratie symboliseert, waar duizenden hun leven op zee verloren. In diezelfde geest bezocht hij Lesbos samen met de oecumenische patriarch en de aartsbisschop van Athene, en vierde hij een mis aan de grens tussen Mexico en de Verenigde Staten.

Van zijn 47 vermoeiende apostolische reizen zal vooral de reis naar Irak in 2021 bijblijven, waar hij ondanks alle gevaren naartoe ging: een balsem op de wonden van een volk dat zwaar had geleden onder het geweld van ISIS, en tegelijk een belangrijke stap in de interreligieuze dialoog. Zijn reis in 2024 naar vier landen in Azië-Oceanië bracht hem tot “de verste periferieën van de wereld.” Paus Franciscus plaatste steeds het Evangelie van de barmhartigheid centraal. Hij herhaalde dat God nooit moe wordt van vergeven, wat de situatie van de boeteling ook is. Om dit te onderstrepen riep hij het Buitengewoon Jubeljaar van de Barmhartigheid uit: barmhartigheid is “het hart van het Evangelie.”

Twee sleutelwoorden markeren zijn pontificaat: barmhartigheid en de vreugde van het Evangelie. In plaats van een “wegwerpcultuur” verkondigde hij de cultuur van ontmoeting en solidariteit. Broederschap was een constante toon in zijn spreken. In zijn encycliek Fratelli Tutti wilde hij een wereldwijde roep naar broederschap doen weerklinken: omdat wij allemaal kinderen zijn van dezelfde Vader in de hemel.

In 2019 ondertekende hij in de Verenigde Arabische Emiraten samen met de groot-imam van Al-Azhar het Document over de menselijke broederschap, waarin de gemeenschappelijke vaderschap van God centraal staat.  Met zijn encycliek Laudato si’ herinnerde hij de wereld aan onze gezamenlijke verantwoordelijkheid voor ons gemeenschappelijk huis, onderstrepend:

“Niemand wordt alleen gered.”

Vooral tegenover de oorlogen van de laatste jaren verhief paus Franciscus onophoudelijk zijn stem voor vrede en riep hij op tot rede en eerlijke onderhandelingen. “Oorlog vernietigt mensen, huizen, ziekenhuizen en scholen,” zei hij. “Oorlog laat de wereld altijd slechter achter. Het is altijd een pijnlijke en tragische nederlaag.” “Bouw bruggen, geen muren,” herhaalde hij vaak. Zijn geloofsdienst als opvolger van Petrus was altijd verbonden met een dienst aan de hele mensheid. Spiritueel verenigd met heel het christendom zijn wij hier in groten getale om te bidden voor paus Franciscus, dat God hem moge opnemen in de oneindigheid van Zijn liefde. Paus Franciscus besloot zijn toespraken vaak met: “Vergeet niet voor mij te bidden.” Lieve paus Franciscus, nu vragen wij ú om voor ons te bidden. Zegen de Kerk, zegen Rome en zegen de hele wereld vanuit de hemel, zoals u dat vorige zondag nog deed vanaf het balkon van deze basiliek — in een laatste omhelzing met het volk van God en met heel de mensheid die oprecht zoekt naar waarheid en de fakkel van de hoop hooghoudt.

Homilie van de uitvaart van paus Franciscus Sint Pietersplein, 26 april 2025

 

Met dank aan Reginald Buyle voor de vertaling!!

40 spreuken voor 40 dagen

In deze 40 dagen delen de broeders iedere dag een nieuwe spreuk om op te kauwen. Uiteraard kun je ook samen met iemand of als groep de spreuk overdenken. Onderaan staan wat tips voor het lezen van deze spreuken uit de woestijn. Het schilderij is van François Mes OSB en heeft de titel Elisa.

40. Iemand zei tegen abt Johannes de Pers: “Wij hebben ons zoveel inspanning getroost voor het Rijk der hemelen, zullen we het nu ook beërven?” En de oudvader sprak: “Ik voor mij geloof het Jeruzalem daarboven te beërven, waarvan beschreven staat dat het in de hemelen is. Getrouw immers is Hij die de belofte deed. En waarom zou ik dat niet geloven? Gastvrij ben ik geweest als Abraham, zachtmoedig als Mozes, heilig als Aäron, geduldig als Job, nederig als David, woestijnbewoner als Johannes, treurend als Jeremia, leraar als Paulus, trouw als Petrus, wijs als Salomo en nu geloof ik als de moordenaar dat Hij, die me dat heeft geschonken uit eigen goedheid me ook het Koninkrijk zal verlenen”.

[Johannes de Pers 4]

Toegift: Abt Longinus zei: “Zoals een dode niet eet, zo kan een nederige niemand veroordelen, al ziet hij hem afgoden vereren.

[Nau 559]

 

 

Tips bij het lezen van woestijnvadersspreuken:

  1. Wees open en geduldig, deze spreuken geven hun geheimen niet snel prijs (net als mensen)

 

  1. Lees de tekst nauwkeurig; wie spreekt met wie? Wat schuilt er mogelijk achter de vraag? Wat gebeurt er, wat ligt er tussen vraag en antwoord?

 

  1. Wie ben jij in de tekst? Wat raakt, irriteert, bevreemd of verwondert je?

 

  1. Welke hedendaagse vragen of ervaringen worden in de tekst aangeraakt? Is er een verband met je persoonlijk leven? (leg niet te snel verbanden, blijf kritisch)

 

  1. Wat heeft de tekst je te zeggen? Waartoe zet die je aan?

 

PAX!

 

 

 

 

In het zand geschreven

De evangelieperikoop van deze zondag biedt een prachtig verhaal dat we niet graag zouden missen, en waarin we de Heer ook graag herkennen. De kenners van het N.T. hebben  niet zozeer vragen bij de inhoud, maar betwijfelen of het een plaats had in de  oorspronkelijke tekst van het 4e evangelie. In de oudste handschriften komt het niet voor, maar het is in de diepzinnige tekst van Johannes ook een beetje een vreemde eend in de bijt, en zou beter passen in het evangelie van Lucas, de vrouwvriendelijke schrijver met aandacht heeft voor de barmhartigheid van de Heer. Hoe dan ook, het verhaalt ons over Jezus, en brengt Hem ons nabij in zijn goddelijke menselijkheid.

 

De schriftgeleerden en de farizeeën komen in de vroege morgen naar de Heer, als Hij onderricht geeft op het tempelplein. Zij brengen Hem een vrouw betrapt op overspel. Op heterdaad nog wel, een schandaal voor haar zelf en haar familie. Met dat onverantwoord gedrag heeft zij haar familie in verlegenheid gebracht. Nu wordt ze openlijk aangeklaagd en beschuldigd en ze doet geen enkele poging om die beschuldiging te ontkennen of zichzelf te verdedigen. De wet is heel duidelijk en ze kent haar lot. Ze zal heel goed weten wat de wet hierover zegt. ‘Dood door steniging’, omdat ze zo laag is gezonken. De mannen die haar aanklagen, handhavers van de wet, zullen worden gerespecteerd omdat ze ervoor zorgen dat de wet wordt nageleefd, de samenleving  beschermd, en de overtreedster opgeruimd. Het kan niet veel duidelijker. Maar wat bezielt deze mannen?  In Leviticus 20:10 kun je lezen: ‘de man die overspel pleegt met de vrouw van een ander, de vrouw van zijn naaste, moet ter dood worden gebracht; hijzelf en de vrouw met wie hij overspel heeft gepleegd.’ Waar is de medeplichtige van deze vrouw?  Is hij niet de hoofdschuldige? Waarom het fanatisme van deze vrome lieden om alleen de vrouw te veroordelen? En waarom moet dit nu zo op stel en sprong beslist worden? Het is toch geen kleinigheid? En waarom komen ze daarmee naar Jezus, die rabbi uit Galilea, waar ze doorgaans toch niets van moeten hebben? Waarom komen ze Hem nu lastig vallen terwijl Hij aan het onderwijzen is? Wat is hun beweegreden? Is het echt  heilige ijver voor de wet Gods die hen aanstuurt?

 

Misschien is het helemaal niet goed van mij, zusters en broeders, maar ik vind dat het erop lijkt dat de voornaamste bedoeling van deze schriftgeleerden en Farizeeën is om de Heer in moeilijkheden te brengen en voor een juridisch en moreel dilemma te plaatsen. Als Hij zal zeggen dat de vrouw niet veroordeeld mag worden, dan kunnen ze Hem beschuldigen van verzet tegen de Wet van God, en daarmee zal zijn invloed op zijn volgelingen en toehoorders worden ondermijnd. Als Hij de Wet handhaaft, dan blijkt het met wat Hij steeds zegt over genade en barmhartigheid toch niet zo’n vaart te lopen. Zijn deze mannen in hun fanatisme en hun verbetenheid tegen de Heer zelf niet  heel laag gezonken? Ze hebben de situatie van de zonde van de ongelukkige vrouw aangegrepen om een publiek schandaal uit te lokken, en lijken helemaal niet uit op een ‘eerlijk proces’. Hun bedoeling is om de reputatie van de Heer te verwoesten. Ze zien de Wet niet als een levend en leven gevend geschenk van God aan zijn uitverkoren volk, maar misbruiken haar voor hun eigen doel.

 

Jezus, Hij laat het gebeuren. Hij neemt het tafereel in zich op: de vrouw, omringd door de opgewonden kerels, en daar omheen een grote groep mensen, die nieuwsgierig toekijken hoe dit afloopt. Benieuwd of Jezus zich uit deze situatie weet te redden. Of Hij raad weet en welke uitspraak Hij zal doen?

 

Hij buigt zich voorover en begint met zijn vinger op de grond te schrijven of te tekenen. Wat schrijft Hij? We hebben geen aanwijzingen uit het evangelieverhaal. Wie schrijft blijft, een geschreven woord heeft bij rechtspraak meer gezag dan een gesproken. De aanklagers kwamen zonder een geschreven tekst, Jezus moet hen op hun woord geloven, en dat woord zonder verder bewijs aannemen. Over wat de Heer schreef of tekende is veel gespeculeerd. We weten alleen wat de evangelist heeft opgetekend. Die verhaalt dat Jezus zich voorover boog. Zusters en broeders, ons hele geloof draait om de vreugdevolle boodschap dat  de Heer zich voor ons buigt, dat Hij zich vernedert, dat Hij die gelijk is aan God zich diep naar ons toebuigt, en zich tot de grond toe bukt. Dat naar de grond buigen van de Heer, hoe veelzeggend is dat! Hij buigt zich zo tot de bodem van ons bestaan, Hij heeft onze vernederde natuur aangenomen om ons te verlossen. Hij laat zich verzinken in lijden en dood, en wordt vernederd vanwege onze zonden. Ondanks de genade van onze doop, die ons opheft uit onze gevallen staat, kan een mens ook diep zinken. Hoe gaan wij daarmee om? Als iemand valt voor de verleiding van het vlees, zoals dat heet, dan is hij of zij nog niet jarig, dan mag de zondaar erop rekenen dat hij of zij de hele gemeenschap over zich heen krijgt, en tot in lengte van dagen zal worden nagewezen. Als iemand valt ten gevolge van andere menselijke passies, anderen kleineert, benadeelt, vlug klaar staat met een oordeel, wrok blijft koesteren, belust is op wraak, zijn leven laat vergallen door jaloersheid, dan is dat alles ook laag bij de gronds. Een mens maakt zich dikwijls klein op een heel verkeerde manier! Hoe anders Jezus! Laten we van Hem leren om ons stil te buigen, om nederig in het zand te schrijven.

Door te zwijgen en zich te buigen wordt Jezus in mijn ogen niet kleiner, maar laat Hij de grootheid zien van zijn ziel. Sommigen denken dat Jezus de zonden van de omstanders in het zand schreef. Als Hij dat al deed, dan deed Hij het om ze uit te wissen.  Misschien schreef Hij eenvoudig: God is liefde! Of: Vergeef zoals ook wij vergeven. Zusters en broeders, in ieder geval  kunnen wij ons altijd verheugen in de wetenschap dat, hoe laag wij ook zinken, onze barmhartige Redder zich voor ons en over ons zal buigen en zijn wet van genade in ons hart wil schrijven. Daarvoor is Hij gekomen, daarvoor is Hij gestorven. Laten wij de komende dagen dat beeld voor ogen houden, van Jezus die zich diep buigt, die zwijgt, die de zonden uitwist en niet inscherpt. Die niet onder het tapijt veegt maar radicaal uitwist. Als Hij zich opricht, ziet Hij de mens tegenover Hem barmhartig en liefdevol in de ogen. Mogen wij onze Verlosser en zaligmaker deze dagen zo ervaren, en Hem begeleiden in onze gezamenlijke opgang naar Pasen. Dan zal dat ook ons Pasen worden, en zullen wij met Hem opstaan uit iedere verlorenheid om te leven voor Gods aangezicht.

 

Amen

 

Br. Gerard Mathijsen

 

Lezingen: Jesaja 43, 16-21 / Filipenzen 3, 8-14  /  Johannes 8: 1- 11

 

In wiens schoenen staan wij?

Vandaag zijn we halverwege de veertigdagentijd aangeland. Ik weet niet of u bij die constatering denkt: gelukkig of dat u zegt: nu al. Hoe dan ook, ik beide gevallen blijft de vraag: waar sta ik? Waar staan wij in onze opgang naar Pasen?

Voor een antwoord op die vraag kunnen wij misschien terecht in het evangelie van vandaag. Wij hoorden zojuist dat ontroerende maar ook onthutsende verhaal uit het evangelie van Lucas. De traditie heeft het de naam gegeven van  ‘ de verloren zoon’,  maar vraag is of daarmee recht wordt gedaan aan het verhaal. Bij zo’n naamgeving speelt ook mee de plek waar wij staan en de persoon met wie wij ons al dan niet vereenzelvigen. En dan is er ook nog de liturgisch context. Wij krijgen het verhaal aangereikt in de veertigdagentijd, tijd van boete en bekering, tijd van hoop en vrees.

Er is sprake van een vader en twee zonen. In wie van de drie herkent u zich geheel of ten dele? Durf die vraag eens toe te laten. Wie op weg is naar Pasen moet de schaduwzijden onder ogen durven zien, want anders zal onze tocht door de woestijn ons niet brengen bij de nieuwe mens, de Paasmens die leven in overvloed is beloofd.

Laten we beginnen met de zogenaamde verloren zoon. Hij weet wat hij wil. Van huis weg, het volle leven in zoals hij zich dat voorstelt. Hij vraagt om zijn erfdeel. Formeel heeft hij daar nog geen recht op. En met die vraag verklaart hij zijn vader eigenlijk dood. Hij slaat dan ook de deur achter zich dicht als was het een graf. En dan stapt hij het leven in en jaagt zijn erfdeel er door. U kent de rest van het verhaal. Aan lager wal geraakt, denkt hij terug aan thuis. Daar hebben de dagloners te eten, terwijl hij alleen een knorrende maag heeft. Dat leidt bij hem tot een bezinning, die hem doet besluiten, ja tot wat? Er staat niet dat hij naar huis gaat, maar wij horen hem zeggen: ‘ik ga weer naar mijn vader’. En die opmerking wordt gevolgd door een schuldbelijdenis die hij heeft ingestudeerd. En ook die begint met het woord ‘vader”’. ‘ Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u.’ Moeten we dat afdoen als een truc om door de vader niet te worden afgewezen of is er sprake van een echte innerlijke bekering en van schaamte en pijn om wat hij van het leven heeft gemaakt? Een klerezooi en nu? Er valt van alles over dat joch te zeggen, maar in zijn miserie denkt hij terug aan zijn vader en gaat hij op weg. Hij weet niet wat hem te wachten staat, maar hij hoopt en hij gaat als een naakte bedelaar, als een verliezer. Wat of wie mag hij verwachten?

Hoe gaat het intussen met die vader, die door de zoon dood is verklaard? Heeft die vader hetzelfde gedaan? Uit het oog en uit het hart, zijn naam vergeten en uitgewist? Of heeft hij elke dag met pijn en verlangen op de uitkijk gestaan in de hoop dat hij zou terugkeren. Bij zichzelf treurend als David treurde over zijn opstandige zoon “mijn zoon, mijn zoon!’[1] David zat tussen de poortdeuren te wachten op nieuws[2], en hier zien wij een andere vader die op de uitkijk staat. Hoe lang heeft hij er gestaan en gaf hij het wachten niet op. En dan, na hoeveel dagen en nachten ziet hij hem in de verte aankomen die jongen van hem. Zouden wij, zou u gedaan hebben wat die vader toen deed of zou u de kat uit de boom gekeken hebben? Eerst maar eens horen wat hij allemaal uitgespookt heeft en of hij wel spijt heeft. Niets van dit alles zien of horen wij zijn vader doen. Integendeel, hij rent op hem toe, valt hem om de hals en kust hem hartelijk. Is dat wel verstandig? Is meer afstand niet gepast, denkt u misschien. Wat zeggen zulke vragen over ons? Maar het hart van die vader is door medelijden bewogen, want zijn zoon is teruggekeerd. En daar blijft het niet bij. Hij laat een heus feestmaal aanrichten dat ons doet denken aan de maaltijd die Abraham ooit aanrichtte voor drie vreemdelingen voor wie hij het vetgemeste kalf liet slachten[3]. ‘ Want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.’ Het lijkt op deze zondag van half vasten wel Pasen. De zoon die in den vreemde was verdwaald en vernederd, wordt door de vader opnieuw met open armen ontvangen, thuisgehaald. Je zult zo’n vader hebben, die je het verleden niet nadraagt maar je nieuw leven, een nieuwe kans geeft en meer dan dat.

Is die vader misschien te goed voor deze wereld? Je zou het kunnen denken, en dan hoef je nog niet eens de andere zoon te zijn. Die jongen heeft het er te kwaad mee als hij bij thuiskomst van het land ziet wat vader allemaal heeft gedaan. Die hoerenloper – ja hij gebruikt dat woord- zo weer aan tafel een plek geven alsof er niets is gebeurd. Je hoort het hem zeggen en hij loopt rood aan van woede. En hij die altijd thuis op de boel heeft gepast en nooit een scheve schaats heeft gereden, die nooit en te nimmer een bokje heeft gekregen voor een feestje met vrienden, hij weigert binnen te komen. Geen haar op zijn hoofd die erover denkt dat te doen. Misschien herkennen wij ons in hem, voelen wij met hem mee. En die zin van zijn vader: ‘ jongen, alles wat van mij is, is ook van jou,’ lijkt aan dovemansoren gezegd. Hij vat het niet, nog niet. Hij is evenzeer een verloren zoon, want dat de vader geeft en vergeeft zonder maat, het is te veel voor hem. Hij kan er niet bij.

En wij, in wiens schoenen staan wij? Die van de vader of die van een van de zonen. Welke weg hebben wij nog te gaan om nieuw leven te ontvangen van de Vader en het anderen niet te onthouden, opdat alles en allen in Paaslicht mag worden gehuld. AMEN.

 

 

Lucas 15,1-3.11-32

 

[1] 2Sam. 19,4

[2] 2Sam.18,24

[3] Gen. 18,7

3e Zondag Veertigdagentijd

Langs een voor ons niet te bevatten weg, op een wijze die ons begrip te boven gaat, leidt de God van onze Vaderen ons naar het heil. Dat lijkt mij de boodschap van de les uit het boek Exodus. En daarmee hebben wij het moeilijk. Wij hebben weinig vertrouwen in de reddende God, wij vrezen vooral een straffende God. Natuurlijk stellen mensen vragen over het waarom van de gebeurtenissen? Een schuldvraag ligt dan voor de hand. In meer godvrezende tijden vroegen de mensen dan naar waar zij zelf of anderen in gebreke waren gebleven. In onze dagen zijn de verwijten eerder aan de Schepper gericht: waarom staat Hij dit toe? Waarom maakt Hij niet van zijn almacht gebruik, om het kwaad te verhinderen en te voorkomen? Hoe dan ook, nog altijd is de waaromvraag actueel, en brandt zij in ieders hart: “waarom treft sommige mensen het ongeluk, en gaan anderen ongestoord door het leven? Hoe komt het dat het de een goed gaat en de ander slecht? Hoe is dat te rijmen met Gods rechtvaardigheid en almacht? Wat is de zin? Waarom?

Op deze vraag zoeken de tijdgenoten van Jezus een antwoord, en ze leggen Hem dit voor in het verhaal over de Galileeërs,  streekgenoten dus van de Heer,  die door Pilatus zijn geëxecuteerd. Ze weten dat Jezus op weg is naar Jeruzalem, en misschien willen ze Hem met hun vraag wel waarschuwen: weet u wel welk risico u daar loopt?

Jezus’ antwoord maakt duidelijk dat het misleidend zou zijn om te denken dat degenen die lijden iets fout gedaan moeten hebben om hun aardse lot te verdienen: zij kunnen onschuldige slachtoffers zijn. Zijn krachtigste antwoord geeft Hij niet met  woorden, maar met zijn eigen leven: want Hij zelf is het alleronschuldigste slachtoffer, smetteloos heilig, en Hij stierf door de handen van zondige mensen. In het verhaal van het Evangelie van Lucas is Jezus hier op weg naar Jeruzalem. Zijn lijden en dood zijn niet ver weg. Degenen die Hem vertellen over de Galileeërs wiens bloed vermengd was met hun offers, lieten Jezus waarschijnlijk niet alleen weten over een vreselijke gebeurtenis die onlangs had plaatsgevonden: ze waarschuwden  en vertelden Hem dat hij naar een gevaarlijke plek reisde.

Door naar Jeruzalem te gaan in de wetenschap welk risico Hij daar liep, laat Jezus zien dat Hij in vrijheid handelt. Zijn leven staat in het teken van opofferende liefde. En door zichzelf gevangen te laten nemen, te laten bespotten, beroven van zijn kleren, te laten martelen en te sterven in de steek gelaten door bijna iedereen, benadrukt Hij niet alleen het feit dat er onschuldige slachtoffers zijn; Hij wijst een weg: uitkomst: Hij opent onze blik op een heerlijke toekomst, de glorie van de opstanding: de definitieve openbaring dat de kracht en liefde van God groter is dan zonde en dood. God vergeet het onschuldige slachtoffer niet. Onrecht en wreedheid zullen niet het laatste woord hebben.

Deze openbaring is de kern van Jezus’ antwoord op de vraag waarom slechte dingen overkomen aan goede mensen. Merk op dat het antwoord niet primair wordt gecommuniceerd door uitgesproken woorden. Woorden kunnen al te gemakkelijk goedkoop zijn. De Heer geeft echter zijn antwoord op een manier die allesbehalve goedkoop was: Hij heeft zijn leven gegeven uit liefde voor ons, zowel uit solidariteit met al degenen die onrechtvaardig lijden en ook om zo de onmetelijke  diepte van Gods liefde, en de uiteindelijke overwinning op de dood en de zonde te tonen.

Hij wil de mens redden, elke mens, maar niet zonder diens instemming. Het evangelie getuigt van het geloof dat de Heer ontmoet, maar ook van het ongeloof, de weigering om  het hart open te stellen voor Gods liefde. Daarover verhaalt de tekst in het vervolg, in de gelijkenis van de vijgenboom.

Daarmee doelt Jezus op de weigering die hij overal in Israël tegenkomt, de weigering om Hem als de Messias te erkennen. Wonderdoener: ja graag, maar Gods Woord voor onze wereld: nee, dan moeten engelen komen met bazuingeschal, en Hij moet van boven komen, uit de wolken, niet zomaar tussen de mensen. Dat is wat de gelijkenis van de onvruchtbare vijgenboom aangeeft, waarover wij zojuist ook hoorden. Deze onvruchtbare vijgenboom is het beeld van Israël dat zich van God heeft afgekeerd en dat vernietigd zal worden. De boom herkent men aan zijn vruchten: “Elke boom die geen vrucht draagt, zal omgehakt en in het vuur geworpen worden”, had Johannes de Doper al aangekondigd in zijn prediking in de woestijn: “Kom daarom tot inkeer”, voegde hij eraan toe, “en breng vruchten voort die getuigen van uw bekering.”  God, de meester van de wijngaard, is al jaren geduldig; Hij geeft zijn volk uitstel. Hij wacht één, twee, drie jaar totdat de vijgenboom die hij geplant heeft, vrucht draagt. Als hij bereid is zichzelf te corrigeren en vrucht te dragen, zal hij aan vernietiging en vuur ontkomen.

Door deze passage uit het Lucas Evangelie als ons evangelie voor deze zondag te kiezen, presenteert de liturgie ons de veertig dagen voor Pasen opnieuw als een tijd van bekering. Bekering houdt in dat men zich afkeert van de zonde, van de tekortkomingen in de roeping die men van God heeft ontvangen. Laten we niet onberouwvol en onverbeterlijk zijn. Laten we niet wachten op een  andere vastentijd. Dit is het ideale moment om je te bekeren, om ons af te wenden van de zonden en ons tot God te wenden.

Dierbaren, weinig realiteiten dagen ons meer uit dan het lijden van al die mensen die in onze dagen onschuldig zijn allerlei ellende doorstaan. Wat Christus liet zien, onze Heer die vrijwillig naar zijn dood ging als het onbevlekte Lam van God, en die eeuwig leeft, dat doet ertoe. Hij is het tot wie we ons moeten wenden als we moeite hebben om te begrijpen wat er op dit moment in onze wereld gebeurt. Hij verzet zich niet tegen het kwaad, Hij neemt het op zich, Hij draagt het weg, Hij gaat er doorheen. In Hem en in Hem alleen vinden we ook de ultieme en glorieuze rechtvaardiging van gerechtigheid, goedheid, waarheid en liefde. Laten we de hoop niet verliezen. Laten we zoals paus Franciscus zegt pelgrims van hoop zijn, met vertrouwen door het leven gaan en onze  vaste hoop vestigen op de Heer, gekruisigd en verrezen, voor ons zelf, voor de mensen na ons, uw kinderen en kleinkinderen, voor  alle onschuldige slachtoffers over de hele wereld en bidden we om een einde aan alle vreselijk lijden dat mensen elkaar aandoen. Bidden we  voor onze wereld die er wanhopig behoefte aan heeft, dat de hoop mag opleven, dat de ogen en vooral de harten open gaan voor het geloof, dat er ruimte komt voor de liefde.

Mogen we vruchten voortbrengen van hoop, van Godsvertrouwen, van geloof, van nederige naastenliefde. Zo zal Gods koninkrijk gestalte krijgen in onze gebroken wereld.

Amen.

Br. Gerard Mathijsen

 

Lezingen: Exodus 3:1-8,13-15 | 1 Korintiërs 10:1-6,10-12 | Lucas 13:1-9.

 

Hoogfeest H. Benedictus

Vorig jaar stond de preek op deze feestdag in het teken van het luisteren. Dat is niet alleen het sleutelwoord van de regel van Benedictus, maar het woord sloot ook nauw aan bij het thema van het synodaal proces. Dat luisteren is nog steeds het hart van de regel. En ook het synodaalproces is nog niet afgelopen. Integendeel, de paus heeft dezer dagen vanaf zijn ziekbed een nieuwe fase aangekondigd waarvoor drieënhalf jaar wordt uitgetrokken om de inzichten en besluiten op alle niveaus in de kerk te laten aarden en doorwerken. Alle reden dus om het thema van het luisteren niet in de kast op te bergen, maar het dagelijks in praktijk te brengen. Maar de situatie in onze wereld brengt mij ertoe vandaag stil te staan bij een ander woord dat onze benedictijnse  familie na aan het hart ligt. Het staat al eeuwenlang gebeiteld boven kloosterpoorten en ook in onze abdij prijkt het boven de oude ingang: pax, vrede.

Monniken hebben de eeuwen door geprobeerd die vrede vorm te geven niet zozeer door te preken en rond te trekken, maar door die vrede te belichamen  in de gemeenschap waar zij leven en in de toeleg op vrede in het eigen hart. Geen theorie maar geleefde werkelijkheid in een communiteit van mensen. Maar dat blijkt in de praktijk nog wel eens een weerbarstige opgave. Je zult maar samenleven met personen die je zelf niet hebt uitgekozen om nog maar te zwijgen over jezelf. Daar is werk aan de winkel, niet alleen in de gemeenschap maar ook in je eigen hart, Want de vaders in de woestijn, Evagrius voorop, hebben uit eigen ervaring ontdekt dat de basishouding van de mens sinds de misstap in het paradijs een mengeling is van angst, zelfverdediging en hebzucht.[1] Wat de gevolgen daarvan zijn laat zich raden. Wil er uitzicht komen op vrede, dan dienen er obstakels te worden opgeruimd om plaats te maken voor de liefde van Christus. Dat is geen sinecure en het is ook geen werk van één dag, maar als de liefde doel en zin is van het leven van ons allen, dan moeten wij niet terugschrikken voor de weg erheen.

Wat heeft Benedictus ons over die weg te zeggen? Het woord vrede komt, als ik goed heb geteld, achtmaal in de regel voor. Dat is geen overdaad, maar het is genoeg om ons in het goede spoor te leiden.  We gaan ze niet allemaal langs. Een aantal keren heeft het woord vrede in de regel betrekking op de broederlijke relaties. Het is bijvoorbeeld uit den boze een gehuichelde vredeskus te geven. De vrede in een gemeenschap vraagt om een respectvolle en open houding. Geen achterbaks gedoe en geen dubbele agenda. Ook geen egotripperij of geldingsdrang die anderen bang maakt of levensruimte ontzegt. Broederlijk samenleven levert huiswerk op in de leerschool van Benedictus. Gezamenlijk maar ook persoonlijk. Want als die oudvaders en oudmoeders gelijk hebben – en dat valt moeilijk te ontkennen- dan moet ook ons eigen hart als een akker worden bewerkt om vrucht in plaats vaan distels voort te brengen.

Het woord vrede verschijnt voor het eerst in de proloog. Daar staat die prachtige vraag: “Wie is de mens die naar het leven verlangt en goede dagen wenst te zien?” Daar kun je toch moeilijk nee op zeggen. En Benedictus antwoordt dan met een citaat uit psalm 34 “weerhoud dan uw tong van het kwade en laat uw lippen geen bedrieglijke taal spreken. Keer u af van het kwaad en doe het goede, zoek de vrede en jaag hem na”. Dat zoeken van de vrede staat achteraan in de zin, er gaat een reeks aan vooraf die allemaal zegt wat je niet moet doen op die zoektocht naar de vrede. Het begint met tong en taal. Hoe vaak worden zij niet alleen in de grote mensenwereld maar ook in ons eigen kleine bestaan ten kwade gebruikt. In het dagboek van Dag Hammarskjöld staan daar een paar behartenswaardige zinnen over, waarvan ik er hier één citeer. “Misbruik van het woord betekent verachting tonen voor de mens. Het ondermijnt de bruggen en vergiftigt de bronnen. Het voert ons terug op de lange weg van de menswording.”[2] Die woorden zijn niet alleen gericht tot de grote wereld maar ook aan ons persoonlijk, want vrede begint op de akker van onze ziel. Wij zullen het goede leven nooit ervaren, wanneer wij zelf niet als eerste de weg van ommekeer en zuivering gaan. En de vrede van Christus waarvan Paulus vandaag in de Filippenzenbrief spreekt zal ons maar bewonen en behoeden, als de weg der bekering is gegaan en wij vrij zijn gemaakt tot een leven van dankzegging en beminnelijkheid. Wanneer wij het harnas van de zelfverdediging en de gesloten hand van de hebzucht hebben afgelegd en laten omvormen tot de kwetsbaarheid en  ruimheid van hart waar Benedictus de proloog mee besluit.

Vrede, we dienen er elk dag om te bidden en ons met hart en ziel voor in te zetten. In dat verband is het opvallend dat er in de regel zowel bij de gastenontvangst als bij het geven van de vredeskus onder de broeders gewaakt moet worden dat het geen valse of gehuichelde vrede is. Dat doet vermoeden dat het geen vanzelfsprekendheid is de ander met een zuiver en onbevooroordeeld hart te benaderen. Wanneer er gasten worden ontvangen moet er eerst samen gebeden worden en dan kan men elkaar begroeten om te voorkomen dat er misleiding van de duivel in het spel is[3]. De dubbele agenda waar onze wereld zo vol van is, wil Benedictus kost wat kost vermijden en buitensluiten.

Vrede, het is een gave die wij ontvangen in de leerschool van Christus. Vrede, het is ook de vrucht van ingespannen arbeid in het persoonlijk en gemeenschappelijk bestaan. Toeleg op zuiverheid van hart, waar we elkaar niet de maat nemen, maar waar wij wedijveren in respect voor elkaar[4] en niets stellen boven de liefde van Christus.

Moge zo het woord PAX met recht boven onze deur staan en ons blijven aansporen mensen van vrede te zijn in een wereld die er zo nood aan heeft. AMEN.

[1] R. Williams: Hartstochten van de ziel, pg 28-29

[2] Dag Hammarskjöld: Merkstenen 1955, pg 87

[3] RB 53,4,5

[4] RB 72,4; Rom. 12.10

Nieuwsbrief

Schrijf u vrijblijvend in en blijf op de hoogte van de activiteiten van Abdij van Egmond.

We respecteren uw privacy. Sint-Adelbertabdij zal uw e-mailadres nooit delen met derden.
© 2025, Abdij van Egmond Algemene voorwaarden