De orgels van de abdij

Hoe is het orgel ontstaan?


Jan van Covelens-orgel uit 1511

oudst bespeelbare orgel van Nederland,
Grote- of Sint-Laurenskerk te Alkmaar
In de meeste kerken in Nederland staat nog steeds het orgel centraal als de begeleider van de kerkzang. Maar zo vanzelfsprekend als dat lijkt is het niet. Waar komt het orgel eigenlijk vandaan?

Het orgel is een, vaak, kolossaal toetsinstrument waarin geluid ontstaat als lucht door metalen pijpen wordt geperst. Met de toetsen bespeelt de organist een grote verzameling pijpen van verschillende grootte, waar lucht doorheen wordt geperst. De pijpen zijn verdeeld over verschillende ‘registers’, op basis van klankkleur. Deze registers kunnen apart in- of uitgeschakeld worden, waardoor er veel verschillende geluiden mogelijk zijn. Het pijporgel, het bekendste lid van de orgelfamilie, is vaak in kerken te vinden.

De oudste vorm van een orgel, ongeveer 250 jaar voor Christus in Alexandrië, is de hydraulos. Vertaald betekent dit Griekse woord een waterpijp of een waterfluit. Een soort luchtorgel wat terug is te vinden in het hiervan afgeleide woord hydraulica: vloeistofdynamica. In de wetenschap wordt dit vertaald als de beweging (stroming) van vloeistoffen en gassen.


Romeins Waterorgel uit 228 voor Christus
De hydraulis is uitgevonden door de Griek Ktesibios van Alexandrië, een muziekinstrument dat geluid produceerde als er water door de pijpen werd gepompt. Via het Romeinse Rijk kwamen orgels terecht in de Arabische wereld en Byzantium, waar de techniek verder ontwikkeld werd. In het westen verdween de belangstelling voor het orgel nagenoeg.
De Venetiaanse priester Georgius bouwde in het jaar 826 een orgel in opdracht van de Frankische koning Lodewijk de Vrome. Georgius bracht deze techniek, geleerd in Constantinopel (waar Venetië toen onder viel), onze kant op.

Pas in de 10de eeuw werd het orgel in Engelse kerken geïntroduceerd en pas in de 13de eeuw raakte het orgel in Noordwest-Europa in zwang in de katholieke kerk. Voordien werden er amper instrumenten gebruikt tijdens de diensten, hooguit een harp, fluit en bellen, naar het gebruik afkomstig uit de Joodse liturgie. Bellen hadden overigens geen muzikale maar een waarschuwende functie. Het orgel bleek door zijn volume heel handig om het zingen in de kerk te begeleiden. Verschillende kloosters namen het instrument in gebruik en legden zo het fundament van een eeuwenlange voorkeurspositie in het katholieke christendom.

Van oorsprong werden de ambrosiaanse en gregoriaanse gezangen a capella uitgevoerd. Door de eeuwen heen heeft het gregoriaans voor veel inspiratie gezorgd bij componisten van orgelmuziek. De oorsprong is terug te vinden in het feit dat de eerste zelfstandige orgelstukken ter afwisseling met het koor gespeeld werden; de zogenaamde alternatim-praktijk. Bij het alternatim omspeelde de organist de gregoriaanse melodieën, terwijl een zanger de bijbehorende tekst hardop uitsprak of zong.

In de reformatorisch traditie waren met name Huldrych Zwingli en Johannes Calvijn (rond 1500) tegen het gebruik van orgelmuziek, een symbool van de rooms-katholieke extravagantie en een methode om de individuele gelovigen monddood te maken. Calvijn ging zelfs zover het orgel de ‘sirene van de duivel’ te noemen. Het zou uiteindelijk allemaal nog goed komen. Bij Johann Sebastian Bach (rond 1700) zien we duidelijk de weerslag van de gregoriaanse invloeden in de reformatorische melodieën, beluister maar zijn Orgelmesse.

De voornaamste taak van het kerkorgel was het begeleiden van de volkszang; hoofddoel werd het begeleiden van menselijke stemmen (een koor of solist) en het kerkorgel werd dan ook voor deze taak uitgerust. Tot in onze dagen is dit samenspel tussen orgel en gemeente erg populair. Denk aan de televisie uitzendingen van de Evangelische Omroep met orgel en samenzang ‘Nederland Zingt’, nog steeds favoriet bij veel kijkers en luisteraars.


Bach aan het orgel
Onder de Weense Klassieken, Joseph Haydn, Wolfgang Amadeus Mozart en Ludwig van Beethoven, zijn er prachtige symfonische missen gecomponeerd met even zo mooie orgelbegeleiding en solo’s. Misschien was dit iets minder geschikt voor de liturgie maar het orgel was aan het eind van de 18de eeuw volledig klaar voor de Romantiek, dit mede dankzij Dom Bédos, een Franse benedictijner monnik die een compleet werk schreef: L’art du Facteur d’Orgues (1766). Dit meesterwerk zou nog jaren dienen als basis voor restauraties en nieuwbouw. Het bouwen van orgels was een kunst geworden.

Met de Weense Klassieken zijn we in de negentiende eeuw beland. Voor de gewone gelovigen was het bijwonen van de mis een passieve aangelegenheid.Pogingen om de betrokkenheid van leken bij de officiële liturgie te doen toenemen werden ondernomen door de zogenoemde Liturgische Beweging en Dom Prosper Guéranger (1805-1875), stichter van de benedictijner abdij van Solesmes in Frankrijk. Voor het gregoriaans betekende dit dat men terugging naar het á capella zingen ervan.
Een minder prominente rol dus voor het orgel maar na de dienst kon het orgel nog steeds vlammen met werken van de grote Franse componisten uit de 18de en 19de eeuw, zoals bijvoorbeeld Camile Saint-Saëns. Deze componist en organist combineerde de klank van het orgel met die van het symfonieorkest, zoals in zijn Orgelsymfonie. Het in majeur optredende Dies Irae-thema uit het vierde deel is basis van de bekende popsong If I had Words van Scott Fitzgerald en Yvonne Keeley uit 1977, die wekenlang de Top 40 beheerste.

Het instrument vond zijn weg naar de huiskamer. Een huisorgel is een klein model van het grote pijporgel, dat als studie-instrument voor thuisgebruik of als tweede orgel voor koorbegeleiding (koororgel) in de kerk werd gebruikt. Een zeer klein orgel wordt portatief genoemd; iets grotere modellen kistorgel, positief of kabinetorgel. Omdat pijporgels voor huiskamergebruik nog steeds vaak te kostbaar en omvangrijk bleken, werd in de eerste helft van de 19e eeuw gezocht naar een goedkope en compacte vervanging. Die ontstond in de vorm van het  harmonium. De moderne elektronica heeft de verdere ontwikkeling van studieorgels voor de huiskamer mogelijk gemaakt. Deze instrumenten zijn geen blaasinstrumenten meer, omdat de opwekking van de toon geheel langs elektronische weg geschiedt. Het elektronische orgel, ook wel elektronicum genoemd, blijft hier verder buiten beschouwing. 

Na het Tweede Vaticaans Concilie is de functie van het orgel veranderd.
“Het pijporgel moet in de Latijnse kerk hoog in ere gehouden worden als het traditionele muziekinstrument waarvan de klank de kerkelijke ceremonies met een wondere luister kan verrijken en de geest krachtig kan verheffen tot God en het hemelse”, aldus de Constitutie over de heilige liturgie ‘Sacrosanctum Concilium’, hoofdstuk VI ‘De gewijde muziek’, artikel 120 (2e Vaticaans Concilie 4 december 1963).
Orgelmuziek dient niet langer tot opluistering of versiering van de liturgie, maar is een integraal onderdeel geworden van de viering van de liturgie. Het orgel begeleidt de gezangen tijdens de viering en op de daartoe geëigende momenten kan het zelfstandig musiceren. In tal van situaties opteert men echter niet meer voor een pijporgel, maar schaft men een elektronicum of een piano aan.

Voor de ontwikkeling van het gebruik van het orgel binnen de rooms-katholieke kerk in Nederland na het Tweede Vaticaans Concilie zijn drie componisten van groot belang geweest: Albert de Klerk (1917-1998; vanaf zijn zestiende jaar tot aan zijn dood was hij organist op het Adema-orgel van de Sint-Josephkerk in Haarlem), Bernard Huijbers (1922-2003; jarenlang de ‘huiscomponist’ van de Amsterdamse Studentenekklesia en de vaste dirigent van het koor van de Dominicuskerk in de hoofdstad) en Jan Raas (1942-heden; uit Alkmaar afkomstig en ooit befaamd organist in de Mozes en Aäronkerk te Amsterdam, die ook de restauratie begeleidde van het grote Frans-georiënteerde Adema orgel). 

Hoofdorgel abdijkerk Sint-Adelbert

Volgens Dom Beekman o.s.b. te Egmond is met de plundering en de brand van de oude abdij in 1573 het oudste Nederlandse orgel verloren gegaan. Het huidige oudst bespeelbare orgel bevind zich is de Grote- of Sint-Laurenskerk te Alkmaar.
In de oude kapel (de huidige kapittelzaal) plaatste orgelbouwer Verschueren uit Heythuysen een klein één-manualig orgel met zes stemmen en aangehangen pedaal (opus 114), dat in 1939 in gebruik werd genomen. Een zogenaamd harmonium zoals beschreven in een van de volgende hoofdstukjes, waarbij echter de kanttekening gemaakt dient te worden dat het de vraag is of het huidig, in de kapittelzaal, aanwezige harmonium dezelfde is als hier bedoeld.

Het nieuwe orgel in de huidige abdijkerk kwam er dankzij vrienden van de abdij en is vervaardigd door de firma Jos H. Vermeulen uit Alkmaar in 1956. De windladen, de tractuur van de manualen  zijn afkomstig van een ouder Lohman orgel uit 1870, dat heeft gestaan in de in 1956 gesloopte neogotische kerk van Venhuizen. In 1965 is aan het orgel toegevoegd pijpwerk en windlade uit een Ypma orgel uit 1881 van de Sint-Adelbertkerk te Rinnegom, die in 1967 is afgebroken. Hiermee kwam het aantal pijpen op 1305, verdeeld over 26 registers.

Vermeulen uit Alkmaar bouwde het nieuwe orgel onder advies van dr. P.J. de Bruyn in 1956, en het orgel is op 11 november van dat jaar ingezegend, hoewel nog niet voltooid. Het pedaal is gebouwd met een elektrische unit-lade. Ook de dulciaan 8′ staat op een elektrische lade. In 1961 kon het voltooide instrument in gebruik worden genomen met een bespeling door Bernard Bartelink (1929-2014). Deze begon zijn carrière als organist in de Obrechtkerk te Amsterdam en werd later organist van de kathedrale basiliek Sint-Bavo te Haarlem. Daarnaast was hij werkzaam als docent aan het Sweelinck Conservatorium en was hij verbonden aan het Koninklijk Concertbouworkest te Amsterdam. Bartelink was regelmatig te gast in de abdij van Egmond. Bijzonder detail is dat hij als docent les gaf aan onder andere Gerard Hulsman, die tegenwoordig monnik en organist is in de abdij.

Manuaal I (C-f’’’)
1   –   Quintadena 16’
2   –   Prestant 8’
3   –   Roerfluit 8’
4   –   Octaaf 4’
5   –   Dwarsfluit 4’
6   –   Nasard 2 2 / 3’
7   –   Woudfluit 2’
8   –   Tertiaan 4 / 5’- 2 / 3’ II
9   –   Mixtuur 1 1 / 3’ III – IV
10 –   Dulciaan 8’
Koppel  I + II               
Manuaal II (C-f’’’)
 11   –   Bourdon 8’
12   –   Zingend prestant 4’
13   –   Roerfluit 4’
 14   –   Octaaf 2’
15   –   Quint 1 1/3’ vanaf klc
16   –   Scherp 1’- 2 / 3’- 1 / 2  III
17   –   Schalmey 8’
Pedaal (C-d’)
18  –  Subbas 16’’
19  –  Baarpijp 8’
20  –  Gedekt 8’
21  –  Baarpijp 4’
22  –  Baarpijp 2’
23  –  Dulciaan 16’
24  –  Dulciaan 8’
25  –  Dulciaan 4’
26  –  Dulciaan 2'
Koppel P + I

Oorspronkelijk is de nis waarin het hoofdorgel geplaatst is bedoeld voor een koororgel, en een groot hoofdorgel gepland aan de westzijde van de kerk. Doch omdat de kerk niet is afgebouwd, is de tijdelijke westvleugel nu de definitieve geworden. Omdat het in een kas gebouwd is én in een nis staat, ervaart de organist, die immers ook in de nis zit, de klank van het orgel op een heel andere wijze dan de toehoorders beneden. Klinkt het voor de organist te scherp, blijkt het beneden een mooie heldere klank te zijn. De klaviatuur heeft een vrij taaie speelaard. Dankzij een verandering in de overbrenging in 1988 is het orgel, na een kleine gewenning, goed te bespelen, Vóór de aanpassing hadden sommige toetsen een druk van 2 tot 3 kilo nodig om in te drukken zodat de organist dan letterlijk het zweet in de handen stond. De klank van het orgel is aangenaam, de registersamenstelling biedt verrassende mogelijkheden en maakt het tot een genoegen dit orgel te bespelen; de conditie van het instrument is uitstekend en de speelaard plezierig.


Groot orgel in de abdijkerk
De hele orgeltribune is van boven tot onder volgebouwd met pijpen. Wil je er als organist een keer bij dan moet je daarvoor bijna acrobatische toeren uithalen.

Orgelhistorie:
b:         Fa. L. Verschueren, Heythuysen 1939; El I ap: Man 6
b:         Fa. Jos Vermeulen, Alkmaar 1956; II vp: 25 registers
r:         Fa. Jos Vermeulen, Alkmaar 1961; met windladen en tractuur manuaal uit oud orgel ± 1870; M II Ped El unit vp: Hw 10-Zw 7-Ped 9
b:         Fa. Jos Vermeulen, Alkmaar 1965; met pijpwerk en windlade uit het Ypma-orgel uit 1891 van de RK kerk H. Adelbert te Rinnegom; EP II vp:
r:          Fa. Jos Vermeulen, Alkmaar 1985; EP II vp: Hw 8-Nw 7-Ped 4.

Adviseur Bernard Bartelink   Eindkeuring: maart 1985 

Muziekfragment

Praeludium in F BWV 556 van J.S. Bach (1685-1750); organist: broeder Gerard Hulsman 

Kleine orgel abdijkerk Sint-Adelbert

Het koororgel, gebouwd door Flentrop. In de tachtiger jaren van de vorige eeuw bouwde de Zaanse firma Flentrop een hele serie huisorgels. Dit instrument is er één uit deze serie. Het is een mechanisch sleeplade-orgel met stekermechaniek en een aangehangen pedaal. Eind jaren ’80 is het aangekocht omdat de trap naar de orgelzolder niet meer te beklimmen was voor de toenmalige organist. Bovendien was de dispositie van dit kleine orgel voldoende voor het begeleiden van de dagelijkse diensten.

Technische gegevens:
Manuaal: (C-f3)
Fluit 4’
Prestant 2’

Diapason Movement van Maurice Greene (1696-1755); organist: broeder Gerard Hulsman

Kabinetorgel Buurkerk (voormalig Nederlands-hervormde kerk)

In het kerkje staat het vrijwel ongeschonden mahoniehouten kabinetorgel dat in 1762 is vervaardigd door de in Amsterdam werkende orgelmaker Joannes Petrus Hilgers. Het is van bijzondere kwaliteit, zowel muzikaal als ambachtelijk, en een zeer fraai voorbeeld van de huisorgelbouw van omstreeks 1760.

Het kabinetorgel heeft niet altijd in Egmond-Binnen gestaan. In 1872 koopt de hervormde kerk in Egmond aan den Hoef het orgel van J. Conijn uit Egmond aan Zee. Van wie J. Conijn het orgel heeft gekocht is niet bekend. In 1915 wordt het orgel naar Egmond-Binnen getransporteerd, het is voor 250 gulden van de Slotkapel in Egmond aan den Hoef gekocht. In 1938 wordt het kabinetorgel door Q. Jonker uit Alkmaar gerestaureerd voor 75 gulden.

De organist van dat moment, Van Westrienen, was erg enthousiast over de uitgevoerde restauratie en stelde voor een concert te geven voor de gemeente. Echter verder dan een bespeling van een half uur voor een kerkdienst wilde de kerkvoogdij niet gaan. Eind 1954 is het orgel gerepareerd. In 1957 staat in een rapport van orgelbouwer Flentrop: ‘dat ’t orgel niet goed bespeelbaar was lag voor een groot gedeelte aan de vochtigheidsgraad van de temperatuur. Jammer dat de kerk in Egmond-Binnen tot schade van ’t orgel enigszins vochtig is’.
Daarna volgen er nog reparaties in 1967 en 1968. In die jaren is er ook elektrische tractie gekomen in plaats van de windtrappers. In 1997 werd het orgel, mede dankzij een forse subsidie van monumentenzorg, gerestaureerd, waardoor het weer in de oude luister en in zijn oorspronkelijke staat wordt hersteld.

Technische gegevens:

Manuaal: (C-d’’’)
1  –  Prestant 8’ disc
2  –  Holpijp 8’
3  –  Prestant 4’ basc/disc
4  –  Fluyt 4’ basc/disc
5  –  Quint 3’ basc/disc
6  –  Octaaf 2’ basc/disc
7  –  Terts 1 3 / 5’ disc
8  –  Vox Humana 8’ basc/disc
Tremulant

Harmonium kapittelzaal

Merk: Mannborg. Vermoedelijk gebouwd tussen 1910 en 1940.

Karl Theodor Mannborg (1861-1930) was een orgelbouwer en ondernemer van Zweedse afkomst, die wordt beschouwd als de grondlegger van de Duitse zuigwindharmonium industrie. In de loop van de tijd werd de vraag naar Mannborg harmoniums zo groot dat overwogen moest worden om de productielocatie uit te breiden en te verplaatsen. De keuze viel op de grote, centraal gelegen handelsmetropool en muziekstad Leipzig.

Naast het zuigwindharmonium werden ook drukwindorgels vervaardigd voor bioscoop- en koffiehuiskapellen. Vanaf 1910 legde het bedrijf zich ook toe op de productie van kunst en pedaalharmoniums.

Diverse componisten uit de 19de, begin 20ste eeuw, hebben speciaal voor het harmonium geschreven, onder anderen Franz Liszt, Georges Bizet en César Franck. Componisten als Antonin Dvorák gebruikte het harmonium in kamermuzikale bezetting en Gustav Mahler gaf het instrument zelfs een plaats in het symfonieorkest.
Maar bovenal bood het harmonium voor tallozen een mogelijkheid voor praktische muziekbeoefening, waarbij ook de betere bewerkingen hun nut hadden. Het gaf in een tijd waarin er geen radio of grammofoonplaat was, de mens gelegenheid toch kennis te nemen van muziek.
De bijnaam ‘psalmpomp’ kreeg het harmonium in ons land door het feit dat er in bijna elk protestants gezin wel een harmonium te vinden was.

Portatief Sint-Adelbert

Een portatief (Lat. Portare = dragen) is een klein, draagbaar orgeltje uit de 14e en 15e eeuw, o.a. gebruikt bij processies. Met de rechterhand worden de toetsen bespeeld, terwijl de linkerhand de blaasbalg bedient.
Het portatief heeft in grondbeginsel alle elementen van een orgel. Het klavier is direct op de windlade gemonteerd en heeft een stekermechaniek. Om het geheel compact te houden zijn de toetsen vrij kort. Direct achter de toetsen staan de pijpen. Tegen de achterzijde van de lade is een enkele balg gemonteerd. Tijdens het spelen op het portatief moet men dus, net als bij zangers dit moeten, ademhalen. Voor het portatief betekent dat de balg open te trekken.
Op 3 februari 2010 werd het portatief uit 2004 door Tjitte de Vries (broer van de bouwer) aan de Sint-Adelbertabdij geschonken. Waarbij de vorige eigenaar, Rob Wielhouwer, nog één keer op zijn instrument speelde tijdens een concertje voor de monniken in de abdij.

Technische gegevens:
Prestant 4 vt., C’- C3

Nieuwsbrief

Schrijf u vrijblijvend in en blijf op de hoogte van de activiteiten van Abdij van Egmond.

We respecteren uw privacy. Sint-adelbertabdij zal uw e-mailadres nooit delen met derden.
© 2024, Abdij van Egmond Algemene voorwaarden