Voorwoord Abt
Afgelopen maandag konden we in de krant lezen dat Femke Bol een nieuw wereldrecord had gelopen op de 400 meter indoor, als ik het wel heb. Zoiets doe je niet in een vloek en een zucht, al was het een supersnelle tijd. Daar zijn heel veel uren en dagen training aan voorafgegaan. En wie dat zegt, weet dat dan het thema ascese niet te vermijden is. Wil je als sporter de hoofdprijs behalen, dan moet je je heel wat ontzeggen. De apostel Paulus gebruikt dat beeld van de wedloop in de 1e Korinthebrief[1] en spoort de gelovigen aan voor de eerste prijs te gaan. Maar is dat wel een geschikte vergelijking , loopt hij daarmee niet buiten de baan? In een wedloop kan er maar één winnaar zijn zoals de sporters allemaal weten, maar ligt het voor gelovigen niet anders? Daar gaat het er niet om dat éen de prijs behaalt, maar dat allen de finish halen, dat heel de gemeenschap het doel bereikt. Dat wij samen, sun-odos zou paus Franciscus zeggen, het einddoel halen, het leven in het beloofde land, het huis met de vele woningen, het leven in volheid.
Wij gaan elkaar dus in deze veertigdagentijd niet beconcurreren, we gaan elkaar niet de loef afsteken en ook ellenbogenwerk staat niet op het programma, wij gaan elkaar meenemen en steunen op de tocht die langer duurt dan 100 of 400 meter en zelfs meer dan een marathon. Wij gaan een weg van veertig dagen, beeld van veertig jaar woestijn, reis van een heel leven. Om daar niet uit te vallen hebben wij niet alleen elkaar nodig, maar hebben wij ook nood aan een afgewogen leef- en looppatroon om het verhoopte doel te halen.
Ons einddoel is dus iets heel positiefs. De Schrift heeft daarvoor een veelheid van beelden, want het is altijd nog groter dan wij ons kunnen bedenken. De eerste bladzijde van het boek van ons geloof spreekt over een weelderige tuin en de laatste bladzijde heeft het over een stad, getooid als een bruid. En het evangelie heeft het over een thuiskomen in de intimiteit van de Vader.
Vandaag reikt de Heer ons de hulpmiddelen aan voor die gezamenlijke tocht. En nog voor hij dat doet, wijst hij ons op de geest waarin we de tocht moeten ondernemen. Alle vormen van aandacht trekken, van jezelf in de kijker zetten zijn uit den boze. Daarmee bouw je immers geen gemeenschap op, en heb je alleen oog voor je eigen ego dat zichzelf belangrijk of o zo goed vindt. Zo’n houding wordt een obstakel op de tocht, dat vermeden moet worden, want de levensreis heeft al genoeg struikelstenen, daar moeten wij er geen aan toevoegen. Samen op weg in een geest van vertrouwen en onderlinge hulpvaardigheid. Niks geen eersten, maar allemaal medelopers. Dat is in onze huidige samenleving niet vanzelfsprekend, en misschien is het wel nooit anders geweest. Maar laten wij dat woord van de Heer ter harte nemen, want waar het ego de route bepaalt, komen wij nooit in het land van de vrijheid. Dan nemen wij de oude mens mee in plaats van hem af te leggen en in nieuwheid van leven te worden toegelaten tot het beloofde land. Afsterven dus aan de oude adam en je niet proberen toe te eigenen wat je alleen ten deel kan vallen door het met open handen te ontvangen. Wij proberen al te vaak het leven te grijpen of voor onszelf te reserveren, maar het paradijs wordt daarmee niet ons deel, integendeel.
Om ons in de juiste conditie te houden en te brengen reikt ons de Heer vandaag drie instrumenten aan zoals ook Benedictus doet in het 4e hoofdstuk van zijn regel. Aalmoes geven, bidden en vasten. Die volgorde is vermoedelijk niet toevallig. Het gebed staat in het midden, dat is het merg dat aan het aalmoes geven en het vasten energie en kracht geeft. En zoals het aalmoes geven en het vasten betrekking hebben op onze relatie met de ander en onszelf, zo richt het gebed zich op onze relatie met God, uit wie alle leven is.
Veertig dagen samen op weg, waarbij wij oog moeten hebben voor ieders maat anders hebben wij bij aankomst lege plekken. Wij lopen niet om als eerste aan de hemelpoort aan te komen, wij lopen samen in een woestijntred om te voorkomen dat iemand verloren gaat. Nee, dat hebben wij niet allemaal in de hand, maar als broeders en zusters van elkaar hebben wij de roeping elkanders leven te hoeden en te behoeden. Want God die ons het leven geeft, wil dat allen gered worden en de oever van het nieuwe bestaan bereiken.
Aalmoezen geven is dan ook delen van wat je is toegevallen met wie minder heeft en nood heeft aan hulp. Dat geldt in het kleine bestaan van familie en gemeenschap, het geldt ook voor het grote verband van landen en volken. Wij hebben de wereld in pacht ontvangen en wij dienen de vrucht ervan gelijkelijk te verdelen, waarbij niemand wordt buitengesloten. Israël had tijdens de woestijntocht de neiging om te gaan hamsteren. Zij durfden niet vertrouwen dat het manna dat hun vandaag werd gegeven er morgen ook zou zijn. Niet oppotten wat tot welzijn van allen wordt gegeven. Zo te leven, zo de weg te gaan, vraagt een innerlijke bekering, waar het gebed een oefenplaats voor is.
Bidden, dat kostbare kleinood is niet om mee te pronken of zich op te laten voorstaan, het is de schat die je in het binnenvertrek, ver van alle lawaai uitnodigt om te luisteren naar de stille stem van God. Ook daar geldt, het hangt niet af van al wat wij zeggen, wees er gewoon en laat je door God beminnen zoals Hij Jezus bemint, en ga vanuit die liefde op weg samen met wie je tochtgenoten zijn, in het vertrouwen dat God met ons gaat in elke ademtocht om ons te brengen naar wijd land.
Tot slot is er het vasten. Dat doen we in onze dagen veelal voor de lijn. Dat kan, maar laat het daar niet bij. Laten wij het doen om ruimte te maken voor leven dat niet bestaat uit consumeren en oppotten, maar uit leven dat met lijf en leden God looft in dankzegging en dienst aan de naaste. Dat wij met hart en ziel, met lijf en leden samen optrekken, niet in een sprint op de atletiekbaan, maar met een volgehouden stap om samen te delen, samen het lied te zingen dat ons leidt op de weg, een tocht van veertig dagen, naar het leven in Gods licht. AMEN.
Abt Thijs Ketelaars
[1] 1Kor. 9,24v