Nieuws

Preek 24 september 2023

Dierbare zusters en broeders,
Eerlijk gezegd heb ik die eigenaar van de wijngaard altijd een merkwaardig mens gevonden. Alleen al de manier waarop hij zijn medewerkers aanwerft. Steeds maar weer naar de markt lopen om de mensen die hij daar ziet staan te ronselen voor zijn oogst. Blijkbaar was er haast bij om die oogst die dag nog helemaal binnen te halen. Maar dan, als het op uitbetalen aankomt maakt hij het helemaal mooi. De mensen die ’s morgens vroeg zijn begonnen, en de hele dag hebben gewerkt moeten nu het langste wachten op uitbetaling. En als ze dan eindelijk aan de beurt zijn, merken ze dat ze geen cent mèèr krijgen dan de lui die net voor sluitingstijd nog zijn komen aanlopen. Dat is toch niet eerlijk!  Wie voelt niet mee met hun verontwaardiging? Zij voelen zich verongelijkt en achtergesteld, ook al krijgen  zij wat tevoren overeengekomen was.

Evenals de vorige week vertelt Jezus ons in het Evangelie een merkwaardige parabel. Ik las de vorige week het commentaar van iemand die niet begreep dat de koning in de parabel van Mt. 18, die ons toen werd voorgelezen, eerst iemand zijn schuld kwijtscheldt, maar naderhand, als de man zich niet sympathiek gedraagt tegenover een ander, het kwijtgescholdene toch weer opeist! Het is toch: “Eens gegeven blijft gegeven!” Het Lijkt wel of Jezus ervan houdt zijn toehoorders op het verkeerde been te zetten.

De eigenaar van de wijngaard ging vijf keer op dezelfde dag naar het dorpsplein om arbeiders voor zijn wijngaard in te huren: bij zonsopgang, om negen uur, om 12 uur, om drie uur en opnieuw om vijf uur. Er werd gewerkt van zonsopgang, rond zes uur ’s ochtends tot zonsondergang rond zes uur ’s avonds. De eerste mensen die in de gelijkenis worden ingehuurd werken dus twaalf uur, de laatsten maar één uur. Toen hij hen aannam, beloofde de meester van de wijngaard aan ieder, de eersten en de laatsten, een denarie, het normale loon voor een hele dag. Hij beloofde hetzelfde aan iedereen, en was dus van mening dat de arbeiders die maar een uur of een deel van de dag hoefden te werken net zoveel recht hadden op dat loon als degenen die de hele dag hadden gewerkt.

Toen het avond werd, kregen ze allemaal hun loon. De taak om de arbeiders te betalen lag bij degene die toezicht op hen hield. ‘s Avonds verzamelden ze zich rond de kleine betaaltafel en na ontvangst van het dagloon, ging normaal ieder meteen naar huis. Blijkbaar opzettelijk om “de eersten”, zij die de hele dag gewerkt hadden, te laten zien hoeveel “de laatsten”, die maar één uur gewerkt hadden, kregen  liet de eigenaar van de wijngaard aan die laatsten eerst betalen. De eersten die er een hele dag hadden opzitten moesten hun beurt afwachten, en hadden nu ook nog vertraging bij de uitbetaling. Tot hun verbazing zagen ze de arbeiders van het laatste uur een volledige dag loon krijgen. Nu verwachten zij zelf ook iets extra betaald te krijgen, maar zij kregen slechts de afgesproken denarie. Onmiddellijk is er verontwaardiging. Nadat ze het gewicht van de hele dag en de hitte hadden doorstaan, voelden ze zich gekrenkt dat ze niet meer kregen dan de laatste arbeiders die maar een uur hadden gewerkt, en dan nog in de koelte van de avond. Maar toen een van hen namens iedereen leek te spreken, antwoordde de meester zachtjes: “Mijn vriend, ik doe je geen kwaad. Was je het niet met me eens voor een denarie?  Neem wat van jou is en ga”. Dus de meester weigert zijn loon te verhogen, maar betaalt ieder wat eerlijk is afgesproken. En met betrekking tot het volledige loon van de laatste voegt de meester eraan toe: “Heb ik niet het recht om met mijn eigendom te doen wat ik wil? Is jouw oog kwaad dat ik goed ben?” Wat betekent: Ben je nijdig over het feit dat ik goed ben, en dat ik aan de laatsten evenveel geef als aan de eersten? Maakt mijn goedheid bij jou afgunst wakker?

De hele betekenis van de gelijkenis lijkt te schuilen in dit verwijt van de meester van de wijngaard aan de eerste werkers. Ze zijn jaloers en afgunstig, omdat de meester goed, vrijgevig en barmhartig is. Jezus richt zich hierbij wel voornamelijk tot de Farizeeën. Zij vonden het vreselijk dat Jezus onder zijn discipelen heidenen, overspeligen, allerlei soorten zondaars, eenvoudigen en armen van geest het Koninkrijk der hemelen beloofde. Hij stelde de hemel open voor ieder die bereid was om zich te bekeren en te werken in de wijngaard van de Hemelse Vader. Hij is de meester van de wijngaard die aan geen enkele werkloze werk weigert, dat wil zeggen aan geen enkele zondaar, op voorwaarde dat deze zich bekeert en niet weigert zijn aandeel te leveren, ook al is het te elfder ure, op de laatste minuut, vlak voor sluitingstijd.

Hier komen we terug bij de eerste lezing: “Laat de goddeloze zijn weg verlaten en de zondaar zijn gedachten. Laat hem terugkeren tot de Heer, al is het het laatste uur, en de Heer zal zich over hem ontfermen.

Deze gelijkenis van de arbeiders die in de wijngaard worden gezonden, die net zo goed de gelijkenis van de goede en vrijgevige meester zou kunnen worden genoemd, roept ons op om ons te bekeren en te werken in de wijngaard van de Heer. Het is geen uitnodiging om te wachten tot het laatste uur.

Jezus vertelt zijn parabel ook niet als bijdrage voor een handboek voor leidinggevenden, of voor wijngaardbezitters. Hij vertelt het voor ons, voor ieder, dat de Heer ons zoekt en uitnodigt om iets met ons leven te doen. Dat wij ook in een uitzichtloze situatie mogen blijven hopen dat de hemel ons, al is het te elfder ure, te hulp zal komen, en ons het volle loon niet zal onthouden.

De gelijkenis roept op tot vertrouwen, om nooit te wanhopen, het is nooit te laat. En zij waarschuwt ons voor afgunst en jaloezie. Je kunt denken dat God minder goed is voor jou dan voor anderen. Maar God handelt altijd met goedheid, met barmhartigheid en rechtvaardigheid, altijd voor ieders welzijn.

De apostel Paulus wil zich met niemand vergelijken en niemand benijden. Hij heeft maar één wens: Christus toe te behoren. Laten wij die wens tot de onze maken dat Hij ons zijn goedheid betoont niet naar de maat van onze verdiensten maar naar die van zijn barmhartigheid.

br. Gerard Mathijsen osb

Zondag 25 dhj A   –   24 september 2023

Jes. 55, 6-9; Fil. 1,20c-24+27a; Mt. 20, 1-16

Preek 27 augustus 2023

Heeft u nog paraat, broeders en zusters, hoeveel vragen  u de afgelopen dagen heeft gesteld? En hoeveel vragen zijn er in die dagen aan u gesteld? Bent u ze inmiddels vergeten of zijn er misschien een paar in uw hoofd blijven hangen? Feit is dat het leven ons voor allerlei vragen stelt. Heel alledaagse in de trant van ‘wat eten wij vandaag?’ tot heel indringende zoals ‘wat is de zin van mijn bestaan?’

Het hoeft dan ook niet te verbazen dat we in de Schrift op veel bladzijden een of meer vragen aantreffen. Hoe zou het anders kunnen in dat boek van ons geloof dat van begin tot het eind gaat over de weg van ons mensen. Het begint al op de eerste bladzijde waar Adam de vraag krijgt ‘waar ben je?’[1] en de laatste vraag die wij in de Schrift aantreffen staat in hoofdstuk 17 van de Openbaring van Johannes. In het boek Genesis was het God zelf die met vragen begon, en de laatste vraag is van een engel die bij het grote oordeel tegen de schrijver van het boek zegt ‘waarom verbaast gij u?’[2].  Tussen die twee vragen speelt zich onze mensengeschiedenis af, een tijd van vragen en bij tijden ook van antwoorden.

Vandaag worden er in het evangelie twee vragen gesteld en beide malen komen ze uit de mond van Jezus. Dat feit alleen al is opmerkelijk. Weet Jezus dan niet alles, hij is toch de zoon van God voor wie er geen vragen bestaan. Misschien is zo’n uitspraak toch aan een herziening toe. Waarom zou God, waarom zou Jezus geen vragen hebben, want aan het avontuur van de menswording beginnen is voor hem en voor ons toch geen gelopen race. Zo zit het leven niet in elkaar. En bij alle pijn is het maar goed ook, want waar blijft anders de verrassing, de vrijheid en het geheim van de liefde?

Als Jezus mens geworden is, – en dat behoort tot het hart van onze geloofsbelijdenis-   dan is hij een weg gegaan waarbij het vragen niet ontbrak. ‘Wie ben ik?, wat is mijn weg? Hoe leer ik die weg kennen en onderscheiden?’ Vragen van hem, vragen ook van ons, die ook een weg te gaan hebben. En het antwoord op die vragen komen wij hopelijk op het spoor door vragen te stellen aan tochtgenoten, aan onszelf en aan die ongeziene derde op de weg, aan God die wij in het stil gesprek aanspreken, vragen stellen en bij wie wij ons oor te luisteren leggen. Zo heeft Jezus het gedaan, zo geldt het ook voor ons.

Vragen, ze komen soms onverwacht of op een ogenschijnlijk ongelukkig moment. Maar als je zelf de vragensteller bent, doe je er goed aan het juiste moment te zoeken en de juiste manier en toon. Dan is er al veel gewonnen en een stuk van de weg gebaand.

Zoiets zien wij in het evangelie van vandaag. De twee vragen van Jezus staan niet aan het begin van zijn weg met de leerlingen. Dat zou voorbarig zijn, wat zouden de leerlingen kunnen antwoorden? De leerlingen kenden Jezus nog nauwelijks. Je moet al een tijd met iemand hebben opgetrokken vooraleer je kunt vragen ‘wie ben ik voor jou?’ Maar misschien durf je het niet goed of heb je andere aarzelingen. Dan is een omweg op zijn plaats zoals wij vandaag meemaken.

‘Wie zeggen de mensen dat ik ben? ‘ Wilde Jezus dat echt weten of zoekt hij een tussenstap vooraleer hij het op de man af aan zijn leerlingen vraagt?  Hij maakt een omweg en alle leerlingen doen hun zegje. Hij hoort wat er allemaal over hem wordt verteld, wie of wat mensen in hem zien. Maar eenmaal de mannen aan de praat gekregen, komt hij met een heel persoonlijke vraag. Nu is het moment daar. ‘Wie zeggen jullie dat ik ben?’ Nu gaat het er niet meer om wat anderen denken of zeggen, maar zijn de leerlingen zelf in het spel betrokken. Maar waar kort tevoren allen de mond open deden, is het er nu maar één, Petrus, de man die wij kennen als haantje de voorste. Petrus geeft Jezus een naam, een titel ook. ‘Gij zijt de Christus, de zoon van de levende God.’ En uit die woorden blijkt hoezeer Petrus door Jezus is geraakt. Hij heeft in hem iets gezien of vermoed en de woorden die hij daarvoor gebruikt komen van verre. Dat is geen theologische uitspraak, geen kille redenering, maar die naam en die titel is als vloeiende lava, die komt van heel diep.  ‘Gij zijt de Christus, de zoon van de levende God’, woorden die Petrus heeft meegekregen uit oude geloofsverhalen en die voor hem nu een heel nieuwe en bijzondere betekenis krijgen. Waar altijd op gehoopt werd en waarvan de eeuwen door gedroomd was, Petrus bespeurt het hier voor zich. In deze Jezus komt Gods gezalfde onder ons, de koninklijke gestalte die van Godswege zijn volk zal weiden en leiden. In recht en gerechtigheid, in sporen van waarheid. Wat altijd is verhoopt zal nu zijn beslag krijgen, want deze mens Jezus is de  belichaming van Gods zorg voor mensen. Zo is het Petrus vergaan en dat spreekt hij uit. Hij kan niet anders. Maar ondanks deze grote woorden recht uit zijn hart heeft Petrus, zo weten wij,  nog een hele weg te gaan vooraleer hij Jezus en zijn weg echt zal kennen.

Maar daarmee is het verhaal vandaag nog niet uit, er gebeurt nog iets bijzonders. Zoals Simon Petrus aan Jezus een bijzonder naam en titel gaf zo geeft Jezus op zijn beurt aan Simon een nieuwe naam.  Petrus zal hij heten, rots, een kei van een man. Nee, hij was niet volmaakt, maar hij geloofde in Jezus als de ziel van zijn bestaan, als begin en einde van zijn leven en dat van God met ons. Met zo iemand waagt Jezus het, en daarmee begint een verhaal dat tot op heden doorgaat, met vallen en opstaan, met vergeving en nieuw leven, want God schrijft in Christus geschiedenis met mensen van vlees en bloed.  En nu is het aan ons, wie zeggen wij dat hij is? AMEN.

Abt Thijs Ketelaars

Adhj21 2023 Jes. 22,19-23; Rom. 11,33-36; Mt. 16,13-20

 

[1] Gen. 3,9

[2] Openbaring 17,7

Preek 2 juli 2023

De woorden van het Evangelie van deze zondag vormen het besluit van de zendingstoespraak van Jezus tot zijn twaalf apostelen zoals Mattheus die heeft opgetekend. In het spoor van die twaalf hebben in de loop der eeuwen ontelbare missionarissen en zendelingen zich ingespannen om het evangelie overal in de wereld te verspreiden. Wat is daar niet uit voortgekomen? Aan goeds, aan moois, en aan misverstaan? Deze woorden van Jezus hebben onze samenleving diep beïnvloed, onze Europese cultuur gevormd, en ook alle gebieden waar het evangelie is verspreid. Jezus sprak duidelijke taal. Maar ook menselijke taal, open voor misverstaan, voor interpretaties die niet in overeenstemming zijn geweest met zijn verlossende boodschap.
In het evangelie vandaag horen wij geen parabel en geen genezingsverhaal, maar kostbare woorden van Jezus voor wie Hem wil volgen: over hoe wij Hem mogen volgen. Over onze verbondenheid met Hem, en onze relatie met onze dierbaren, met andere mensen, bekend of onbekend.
Maar zoals gezegd spreekt Jezus de taal spreekt van de mensen om Hem heen, zijn tijdgenoten, zijn taalverwanten. Iedere taal heeft zijn eigen idioom. Tegenwoordig hoor je in het openbare leven bijna meer Engels spreken dan Nederlands, maar ik herinner mij nog goed dat ik vele jaren geleden eens een schroevendraaier nodig had en aanklopte bij een Amerikaanse medebroeder. Hij gaf mij die en zei: “you are welcome.” Mijn Engels volstond om hem te verstaan, maar niet om hem te begrijpen. Ik verstond het als: ”wat leuk dat je komt”, terwijl het natuurlijk gewoon een staande uitdrukking is, zoals wij zeggen: “graag gedaan”. Trouwens “staande uitdrukking” wat zullen buitenlanders zich daarbij voorstellen: heb je dan ook liggende uitdrukkingen? Het is maar om te zeggen: waar we Jezus dingen horen zeggen die in onze oren hard klinken zoals in de tekst vandaag “wie vader of moeder meer bemint dan mij, is mij niet waardig, en bij Lucas zelfs: “wie zijn vader niet haat”, moeten wij bedenken dat Jezus de taal van zijn omgeving gebruikt. In onze oren klinkt dat hard, absoluut. Maar we zouden ons vergissen als we het op z’n hollands verstaan! Jezus wil niet dat wij niet houden van onze naasten, Hij wil dat wij onze ouders eren, zelf heeft Hij daarin het voorbeeld gegeven. Maar Hij heeft met ons een nog inniger relatie, de verbondenheid met Hem gaat nog dieper, die schept een band, sterker dan de dood. Dit gegeven vormt het merg van het evangelie, door ons persoonlijk toebehoren aan Jezus zijn wij kinderen van de Vader. Door Hem hebben wij ook met elkaar een heel nieuwe relatie, die uitgaat boven onze gewone menselijke verhoudingen. Daarom noemen wij als christen gelovigen elkaar ook broeders en zusters. Een buitengewoon sterke verbondenheid die wortelt in God en uitbloeit in een leven als christen. Als een man een vrouw huwt, en daarvoor vader en moeder verlaat, blijft hij met hen verbonden in kinderlijke genegenheid en dankbaarheid, hij gaat hen niet haten! Wie gaat beseffen wat het kindschap Gods betekent, hoe een mens zich ten diepste door de Heer gekend, bemind, vergeven, genezen mag weten, krijgt met God een sterke band die ook de dierbaarste relaties overtreft. De Heer vereenzelvigt zich met zo’n mens: “wie u opneemt, neemt Mij op.” Die mystieke eenwording wordt door Paulus in de brief aan de Romeinen uitgewerkt. Paulus heeft een diepe visie, hij is voor een eenvoudig sterveling moeilijk te begrijpen, en ook de grote theologen worstelen met zijn dikwijls moeilijk geconstrueerde taal. Maar gelukkig openen de Schriftlezingen van deze zondag niet met een theologisch traktaat, maar met een vertelling die ieder van ons zal hebben aangesproken. Een heel menselijk verhaal. Elisa was bevriend met een vrouw. Zij woonde in Sunam, een dorpje vlak bij Naïm, waar Jezus later de dode zoon van een weduwe ten leven zal wekken. Deze sunamitische is geen weduwe, maar gehuwd met een welgestelde man. Helaas is het echtpaar kinderloos. Misschien is dat de reden dat de vrouw in haar zorgzaamheid oog heeft voor de nood van de profeet en hem gastvrijheid biedt. Regelmatig ontvangt hij van haar een maaltijd en zelfs een woning, een gemeubileerd vertrek dat altijd voor hem klaar staat. De man Gods is daardoor geroerd en toont zich dankbaar. Hoe kan hij dit uiten? Zijn dienaar vermoedt de diepe kinderwens van het echtpaar. En Elisa gaat daarop in. De vrouw blijft schroomvallig buiten de kamer, maar de profeet voorzegt haar: volgend jaar zult u een zoon aan het hart drukken. Ongevraagd is de hartenwens van de vrouw vervuld. Als later haar kind wordt getroffen door een zonnesteek en overlijdt, geeft de Sunamitische blijk van haar geloof in de profeet en zal hij op haar aandringen haar dode zoontje weer tot leven wekken door zijn vurig gebed. “Wie een profeet opneemt omdat het een profeet is, zal ook het loon van een profeet ontvangen.”
Zusters en broeders, deze lezingen zetten ons aan tot een groot vertrouwen in God. We kunnen denken: God heeft mij zeker in veel opzichten gezegend maar ik word toch ook wel zwaar beproefd. Wie kent niet goede mensen die het onmetelijk moeilijk hebben. En toch! Door alle beproevingen heen draagt God zorg voor ons. En wij geloven dat Hij eens alle doden zal doen opstaan en verrijzen tot een beter leven. Nu in dit korte aardse bestaan worden wij op de proef gesteld. En in onze hoogontwikkelde samenleving waarin het menselijk kunnen zoveel vermag, is het voor ons moeilijk deze begrensdheid te aanvaarden. Wij kunnen niet begrijpen dat er op het politieke vlak dingen gebeuren waarvan zoveel mensen het slachtoffer zijn. Mensen in groot en klein verband, in de wereldpolitiek en misschien evengoed in onze directe omgeving handelen dikwijls onbegrijpelijk. De anglicaanse aartsbisschop Rowan Williams ziet het als de kern van de spirituele uitdaging waarvoor wij zijn geplaatst hoe wij omgaan met de andersheid van de ander. Je hebt daar geen antwoord op. Je moet het verdragen. In die beproeving vasthouden aan het geloof. Natuurlijk is dat niet gemakkelijk. In het evangelie horen wij al: ‘Heer vermeerder mijn geloof! Ik geloof Heer, kom mijn ongeloof te hulp.’ Laten wij altijd bidden om de grote genade van het geloof, voor onszelf, voor anderen.
Dierbaren, de schriftlezingen van vandaag geven ons te verstaan dat wij in de Persoon van Jezus, in zijn vriendschap, zijn liefde en zijn geestelijke nabijheid, een schat hebben die alles te boven gaat. Dat moge ons houvast bieden. Vanuit die rijkdom mogen wij uitgroeien tot open, ontvankelijke, gastvrije mensen, die ons door niets laten scheiden van Gods liefde.

br. Gerard Mathijsen osb

Zondag 13 dhjA 2 juli 2023
Lezingen: 2 Koningen 4:8-11,14-16 | Rom 6:3-4,8-11 | Mat 10:37-42

Preek 19 februari 2023

Deze zondag liturgie biedt ons drie lezingen met uitdagende, maar wel heel mooie uitspraken. “Geen weerstand bieden aan onrecht” “Bemint uw vijanden”. Wat bedoelt de Heer met zulke woorden? Wie is daartoe in staat? En stel dat u het zou kunnen, mag dat dan wel van iedereen gevraagd worden? Kunnen mensen zich niet gekwetst en overvraagd voelen door zulke uitdagingen, die te hoog gesteld lijken. De lat te hoog gelegd. Je mag zulke hoge idealen misschien niet als gebod stellen, maar ze zouden kunnen zijn bedoeld als  uitdaging, als uitnodiging. En wat zou de wereld er anders uitzien als wij mensen zouden proberen hieraan te beantwoorden.

Als we die hoge eisen opvatten als geboden verliezen ze hun glans, maar als we er een uitdaging in horen kunnen ze de wereld in een nieuw licht laten zien.

Ik probeer nu geen les uit een handboek aan de man/vrouw te brengen, maar er in beelden over praten. Jezus zelf heeft niet anders gedaan: Hij sprak in parabels. En aan die parabels verbond hij een duidelijke conclusie. Een opdracht, zou je kunnen zeggen. Zo hoorden wij het vandaag:  “Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is.” Waarin bestaat die volmaaktheid? Jezus heeft dat zelf verduidelijkt: God laat de zon opgaan over goeden en bozen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. M.a.w. God maakt geen onderscheid. Hij oordeelt wel, maar Hij veroordeelt niet. Hij is gul, Hij is barmhartig. Hij is mateloos in zijn barmhartigheid.

Wij mensen zijn geschapen naar Gods beeld. Wij zijn uitgenodigd om daarvan iets te weerspiegelen, volgens onze eigen maat. De mateloosheid van God hoeven wij niet te evenaren, dat zou absurd zijn. Maar ieder heeft zijn eigen maat, en wij moeten niet onder die maat blijven.

Geschapen naar Gods beeld. Laat ik dat verduidelijken door een geschiedenis. Een verhaal uit een samenleving in Zuid Amerika die nog niet beïnvloed was door Europese kolonisatoren. Over mensen die nog niet in aanraking waren gekomen met het evangelie, maar wel mensen, geschapen naar Gods beeld!

In een nederzetting waren twee jonge mannen slaags geraakt en de een had de ander gedood. Hij was door zijn dorpsgenoten overmeesterd en men beraadslaagde welk vonnis hem wachtte.

`Hij heeft een moord gepleegd en verdient de doodstraf’, was het oordeel. `Ja maar niet zomaar, meenden enkele vrienden van de vermoorde jongeman. Het slachtoffer stond in zijn recht en is door de ander schandalig aangepakt. Hij heeft zich misdragen, en niet voor het eerst. We willen dat hij niet zomaar gedood wordt, maar hem laten voelen zoals hij verdient’.

Een oude man kwam daartegen in verzet. Het recht moet zeker zijn loop hebben, vond hij, maar het is niet goed toe te geven aan wraakzucht. Dat zullen de goden ons vergelden. Uiteindelijk wendde men zich tot de vader van de vermoorde jongeman. Wat was zijn mening?  Ze zaten allen  in een kring. De jongeman die de moord had gepleegd lag zwaar gekneveld daar buiten en wachtte bevend op het oordeel. De vader van het slachtoffer zweeg lange tijd. Toen wees hij naar zijn woning, en zei: “daar staat mijn huisje, en daarachter ligt een stuk bouwland en in de prairie loopt mijn vee. Ik heb daar heel mijn leven gewerkt en toen ik niet meer kon heeft onze zoon dat overgenomen en gezorgd voor mijn vrouw en mij, voor ons vee,  onze akker en de tuin. Nu is mijn zoon dood, hij komt niet meer terug, en wij blijven berooid achter. Zijn moordenaar kunnen wij natuurlijk ook doden. Maar wat winnen wij daarmee? Laat hem als straf de taak van mijn zoon overnemen. Laat hij het werk doen wat onze jongen niet meer kan doen”. Daarover moest uitvoerig worden beraad. Het nam veel tijd in beslag. Pas tegen de avond kwamen ze tot een besluit. De geboeide moordenaar werd in het midden geplaatst en de oudste zei hem: “Je ziet daar het huis van de ouders van je slachtoffer. We leggen je de verplichting op levenslang voor zijn ouders en hun bezit zorg te dragen. Als je dat belooft zullen we je jou je schuld niet nadragen en kun je in leven blijven”. De jonge man viel snikkend de vader van zijn slachtoffer te voet. Hij kwam zijn verplichting na, en werd ten slotte voor het bejaarde echtpaar als een zoon, die in de wijde omgeving aan anderen ten voorbeeld werd gesteld..

Deze parabel laat menselijke wijsheid zien. Deze mensen hadden nog geen kennis van het evangelie, en waren ook niet geraakt door alle ellende van een een samenleving die de weg kwijt is. We zien dat in hun gemeenschap het beeld van God naar wie zij geschapen zijn, wel is aangetast, anders sla je elkaar niet dood, maar niet uitgevaagd. Je kunt samen – vandaag zou men zeggen in een synodaal proces- de weg ontdekken die gegaan moet worden om vrede te herstellen en te bevestigen.

Een ander verhaal, nu in een christelijke context:

In WW II zijn verschrikkelijke dingen gebeurd. Overal in Europa, en ook in ons land. Deze week werd bekend dat de dossiers van alle landverraders, en van alle mensen die met de bezetter hebben geheuld of samengewerkt, zijn gedigitaliseerd en openbaar zullen worden gemaakt. Ongetwijfeld zal dat veel losmaken, en zullen kinderen of kleinkinderen van mensen die fout blijken te zijn geweest daar last mee krijgen. Hoe daarmee om te gaan? Moeten de kinderen van mensen die fout zijn geweest gebukt blijven gaan onder die schuld?

De allergrootste oorlogsmisdaad uit WW II is de moordpartij te Marzabotto een kleine plaats in de Povlakte bij Bologna, waar de Nazi’s in in 1944 1830 burgers op afschuwelijke wijze van het leven hebben beroofd, omdat in hun dorp onderduikers waren opgenomen. Een traumatisch gebeuren dat nog steeds niet genezen is. Pastores en theologen hebben zich het hoofd gebroken hoe men moet omgaan met deze wrange erfenis? Vergeven en vergeten? De gemeente van Marzabotto heeft een Zwitserse kunstenaar  gevraagd een monument te ontwerpen ter nagedachtenis, en deze religieus geïnspireerde kunstenaar,  Jozua Boesch wilde zich niet aan dit verzoek onttrekken. Het werd een innerlijk gevecht waaruit een triptiek geboren is die Kaïn en Abel uitbeeldt: links hun beider kreet naar de hemel: een kreet van nood en wanhoop; rechts de verzoening van de twee broers, door de liefde van Christus die neerdaalt, en die  Abel omhelst, maar ook Kaïn de hand reikt en opricht uit zijn verlorenheid; en centraal de twee broers die samen Eucharis­tie vieren, omhuld met een mantel van liefde onder het kruis.

Zusters en broeders, bidden wij dat wij in klein en in groot verband onze menselijke, dikwijls ingewikkelde verhoudingen stellen in het licht van de Heer, dat wij leven als kinderen van de hemelse Vader, dat heel onze wereld, Israël en Palestina, Joden en Arabieren, Rusland en Oekraïne, de Verenigde Staten en China,  Oost en West zich bewust worden dat wij  deze kwetsbare planeet mogen bewonen en beheren in  het licht van God, gered en tot eenheid geroepen in Christus Jezus, de redder van de wereld, onze enige hoop.

Br. Gerard Mathijsen osb

Zondag 7 door het jaar, zondag voor Aswoensdag. 19 februari 2023

Lev. 19,1-2;17-18; 1 Kor. 3, 16-23; Mt. 5, 38-48.

Preek 4e zondag Advent 2022

In kranten en tijdschriften zijn sinds enige tijd regelmatig bijdragen te vinden over vrouwen of ouderparen die geen kinderen willen vanwege de situatie waarin de wereld verkeert. Volgens sommigen is de wereld al overbevolkt, anderen zien van kinderen af vanwege een ongewisse toekomst door de klimaatcrisis en de zorgen om de toestand van onze planeet. Al die argumenten klinken heel plausibel en verdienen respect. Mensen geven zich er blijkbaar rekenschap van dat je voor een kind goed moet zorgen en dat  begint al voor de geboorte. Maar in het licht van de schriftverhalen van vandaag is er bij zo’n beslissing misschien toch ook een vraag te stellen.

Koning Achaz had te maken met een heel dreigende situatie. Zijn koninkrijk werd van diverse kanten belaagd en het was voor hem  geen vraag hoe dat zou aflopen. Hij beefde als een riet in het woud als hij eraan dacht. Alles leek verloren, toekomst zag hij niet meer. En het woord van de profeet: ’ vertrouwt ge het niet, dan houdt gij het niet’, gaf precies aan hoe het er voor stond. Achaz geloofde er niet meer in. Hij was het tegendeel van president Zelenski. Die spoort zijn volk dagelijks in zijn toespraak aan: Blijf geloven in de toekomst van een vrij Oekraïne, ook al zien wij nu geen hand voor ogen. Want wie niet durft dromen en hopen, wie niet gelooft in verandering, in omkeer en nieuw leven, is bij zijn leven al de dood nabij. Achaz waagt het niet, en dan moet de bemoediging van een andere kant komen. De profeet kondigt de ontvangenis en de geboorte van een zoon aan die een naam krijgt die de klank heeft van een act van vertrouwen. ‘Immanuël’, zal hij heten, ‘God met ons’. Hoeveel mensen zullen het hebben opgemerkt? Het was immers een gebeuren in de marge van het grote en rumoerige wereldtoneel. Geen vreeswekkend wapen ter verdediging, maar juist een heel kwetsbaar leven dat om bescherming vroeg. Toekomst, heel fragiel, maar ontvangen als een belofte uit Gods hand. Dit kind is niet door mensen gemaakt, maar het is ontvangen in geloof dat er toekomst is, dat het eerste en het laatste woord aan Gods scheppende Geest is, die vanaf het begin de chaos bedwingt en leven tevoorschijn brengt.

In het evangelie is er ook sprake van een kind dat zich aandient. Wij hebben het zojuist gehoord. En Jozef weet er aanvankelijk geen raad mee of moeten we zeggen, dat het hem dusdanig overvalt, dat hij aarzelt en zijn reactie eerder afwijzend is. Nu lijkt daar ook alle reden toe, want het verhaal vertelt ons dat het kind uit de adem van God voortkomt. Aan de oorsprong van dit bestaan staat niet de menselijke potentie, maar Gods lichtende overschaduwing. Hier wordt een kind geboren uit Gods verlangen. Dat gaat ons begrip te boven zoals het leven zelf ons te boven gaat. Wij mogen wel denken het leven in de hand te hebben, alles te kunnen maken, maar als het erop aankomt, wat is dan de mens? Wij zijn niet ons eigen maaksel, wij worden elke dag opnieuw geboren uit de adem van God.

Jozef wordt geconfronteerd met een kind dat in zijn dromen niet voorkwam, dat hem wordt aangereikt van alzo hoge en alzo ver. En wat doet deze Jozef? Zal hij zich gedragen als zijn verre naamgenoot uit het boek van de schepping, die zich over zijn broeders ontfermde, toen hun leven op het spel stond? Zal hij een dromer zijn van bevrijdende dromen of zal hij de deur van zijn hart sluiten?

Jozef denkt na en maakt in stilte plannen, hij wikt en weegt. Een hoofdstuk verder in het verhaal zal een ander in stilte ook plannen maken en dan pakt het heel anders uit. Herodes maakt in stilte plannen het kind uit de weg te ruimen, want hij ervaart het als een bedreiging voor zijn troon. Hier is het Jozef die in stilte wikt en weegt, hij zoekt zijn plek en de vraag is of er bij hem plek is voor dit mensenkind, dat hem wordt toevertrouwd. Hij had het zich vermoedelijk anders voorgesteld. Hij droomt ervan en het laat hem niet los. En in zijn droom gaan engelen om, voegen zich oude woorden samen tot een nieuw verhaal, tot een aanspraak waar hij ja op zegt.

Jozef die wij in het hele evangelie geen woord horen spreken broeders en zusters, hij wordt geroepen om het kind een naam te geven. En met die naam zal hij dit kind ook een gezicht geven, krijgt het een plek en plaats in een lange rij van geslachten. Want wie zíjn wij, als we niet worden opgenomen in een kring, in een familie?  De Schrift, dat boek van ons geloof, ruimt vanaf het begin veel plaats in voor genealogieën, voor geslachtslijsten. Die vertellen op hun heel eigen wijze dat ons bestaan verweven is met dat van anderen en dat in dat verband een zegen en een belofte ligt opgesloten van Gods wege. Jozef wordt uitgenodigd dit kind een plaats te geven in de geslachtslijst van Abraham, waarin koning David zo’n prominente plaats heeft. Daarmee wordt deze boreling niet alleen onttrokken aan een naamloos bestaan, maar wordt hij ook deelgenoot van een belofte. Jezus zal hij heten, God redt, en in die naam ligt de hoop en de verwachting uitgesproken, dat dit kind Gods geschiedenis zal herschrijven, dat in hem het oude verhaal van God-met-ons zal herleven in een nieuwe en oorspronkelijke vorm.

Jozef wordt geroepen en uitgenodigd het leven te hoeden door zich niet af te wenden van het kind dat om een plaats vraagt in de keten der geslachten. Het wordt hem toevertrouwd als een belofte die zijn stoutste dromen te boven gaat.

Waartoe zijn wij op aarde? Zijn wij niet allen als Jozef geroepen om de deur van ons hart wijd te openen om het kind te verwelkomen, die onverwachte gast, die vreemdeling die vraagt om te worden opgenomen als kind van God, als God-met-ons, opdat de mensenliefde van God de oppervlakte van de aarde zou vervullen zoals het water de bodem van de zee bedekt. Geroepen worden wij om Gods mens geworden woord te dienen als geen ander.

Bidden wij dat wij  onze roeping leren verstaan en er met het geloof en de toewijding van Jozef naar handelen. AMEN. 

Abt Thijs Ketelaars

Adv4 2022 Jes.7,10-14; Rom. 1,1-7; Mt. 1,18-24 

Nieuwsbrief

Schrijf u vrijblijvend in en blijf op de hoogte van de activiteiten van Abdij van Egmond.

We respecteren uw privacy. Sint-adelbertabdij zal uw e-mailadres nooit delen met derden.
© 2023, Abdij van Egmond Algemene voorwaarden