Preek zondag 12 september 2021
Wij mensen zijn vragenstellers. En dat is niet van gisteren. Dat doen we al sinds mensenheugenis. En wij zijn niet de enigen die vragen stellen. In het boek van ons geloof, die schat aan verhalen, lezen we dat ook God vragen stelt en ook diens tegenstrever. De eerste vraag wordt in de Schrift zelfs gesteld door de slang, die daarmee de vrouw op het verkeerde been zet.
Vragen, ze zijn er in soorten. Als kleuter hebben we onze eerste vraag ongetwijfeld aan moeder gesteld en mettertijd heeft de kring van vragenstellers zich uitgebreid. Het waren mensen van vlees en bloed die ons gaandeweg antwoorden hebben aangereikt op onze levensweg.
Vandaag worden we in het evangelie deelgenoot gemaakt aan een gesprek waar Jezus de leerlingen een vraag stelt. Geen vraag over koetjes en kalfjes, maar een die het hart van zijn en hun leven raakt.
De vraag van Jezus is een soort tweetrapsraket. Eerst horen we: ‘wie zeggen de mensen dat ik ben?’ en even later wordt het: ‘wie zeggen jullie dat ik ben?’ Dat maakt nogal verschil. Wil Jezus misschien niet direct met de deur in huis vallen. Het zou kunnen, maar geeft die dubbele vraag ook niet mooi aan hoe wij in ons leven aan antwoorden komen? Anders gezegd, hoe wij worden gevormd in ons kennen en oordelen.
Wat zegt de kring waarin je leeft en de samenleving waarin je opgroeit? Wat voor antwoorden krijg je daar? En sluiten de antwoorden uit de grote wereld daarop aan, of krijg je daar een andere voorstelling van zaken aangereikt?
En bleef het nu maar bij vragen die gaan over gewicht en getal, dan was het nog tot daaraan toe. Maar de belangrijke vragen spelen op een heel ander terrein.
Het gaat vandaag niet over de kleur van het haar en ook niet over de plaats waar iemand geboren is. Nee, het gaat om de binnenkant, wie ben je, wie is hij, wie ben ik?
Van alle antwoorden die de leerlingen over Jezus hebben opgevangen kunnen ze allereerst leren dat niet iedereen dezelfde mening heeft. Er is wel gelijkenis in de antwoorden. Jezus wordt op één lijn gezet met een aantal grote bijbelse figuren. Hij is dus niet de eerste de beste.
En nu is het de beurt aan de leerlingen. Wie zeggen jullie dat ik ben? Bij die vraag is er meer in het geding dan een uurtje les volgen of anderen napraten.
Hoe lang zal het stil zijn geweest op die vraag? Wie durfde er voor de dag te komen en wisten ze eigenlijk wel wat ze wilden zeggen? Petrus was het die ook dit keer het voortouw nam ‘Gij zijt de Christus”, horen we hem zeggen.
En Jezus’ reactie is verrassend. Hij zegt niet dat Petrus gelijk of ongelijk heeft, maar hij verbiedt de leerlingen nadrukkelijk daarover te spreken.
Toen en nu werd er van alles over Jezus verteld. En soms wordt er met namen of beelden uit de Schrift of uit de traditie een heel treffende uitspraak gedaan. Maar dan nog blijft de vraag: wat bedoel je daarmee, hebben we het over hetzelfde, hebben we het over dezelfde? Is dat de Christus zoals hij werkelijk is of is het de Christus van jouw dromen?
Het verder verloop van het verhaal laat ons verstaan dat Jezus en de leerlingen een heel verschillende opvatting hebben over de naam die Petrus heeft genoemd. Jezus geeft een heel ander beeld dan Petrus voor ogen staat. Is Petrus dan zo’n slechte verstaander, heeft hij Jezus dan zo slecht begrepen? Wie zal het zeggen.
Een ding is wel duidelijk. Jezus heeft gaandeweg ontdekt dat zijn prediking en zijn zorg voor kleine en marginale mensen niet bij iedereen op bijval kon rekenen. Voor hem waren alle mensen Gods gunstelingen, niemand uitgezonderd. Dat toonde hij in zijn doen en laten, zijn spreken en zwijgen. Voor die God, die hij zijn vader noemde, en wiens armen zich sloten rond sloebers en sletten, voor die vader ging Jezus door het vuur. Dat was voor hem een kwestie van leven en dood.
Ja, gaandeweg was het hem gaan dagen dat die liefde en de trouw aan die roeping om Jan en alleman te beminnen met de barmhartige blik van God misschien het uiterste van hem zouden vragen. Die mogelijkheid sloot hij niet uit maar in, en hij aanvaardde ze. Dat was voor hem geen mislukking zoals Petrus dat zag, maar het was voor hem de uiterste trouw aan zijn gegeven bestaan.
Wie hem van die weg wilde afhouden, wie het op een akkoordje wilde gooien met het leven of wie het een stupiditeit achtte, die hadden menselijkerwijs natuurlijk volkomen gelijk, of dacht u van niet. Het is de dwaasheid ten top in de ogen van de wereld, maar wie het innerlijk vuur kent van de liefde die geen mens verloren wil zien gaan, hij of zij weet beter. Maar de leerlingen hebben op hun beurt nog een weg te gaan eer zij dat vatten. Trouw aan het leven, Gods leven, Jezus geeft er alles voor.
Wij leven in een wereld waar mensen voor minder worden geofferd, we zien het om ons heen. De wereld staat op zoveel plaatsen in brand, mensen dobberen op zee, en wij weten niet beter te doen dan grenzen te sluiten, mensen terug te sturen de woelige zee op. Het kost ons te veel, wij zien er een bedreiging in. Maar één heeft hen gezien als broeders en zusters en hij is afgedaald tot in de zee van hun lijden. Kopje onder, maar de liefde is sterker dan de dood. Daar vertrouwde hij op, en de Vader heeft dat vertrouwen niet beschaamd.
Nu is het aan ons, wat of wie willen wij redden? De Geest schenke moed en kracht om in de voetstappen te treden van Hem die geen mens verloren wil zien gaan. AMEN.
Abt Thijs Ketelaars
Bdhj26 2021 Mc. 8,27-35