Preek 11 februari 2024

We zijn in de afgelopen weken nog maar nauwelijks begonnen met het lezen van het evangelie van Marcus in de zondagsliturgie, of er komt alweer een voorlopig eind aan. Dat is natuurlijk spijtig, want wij waren juist aan het wennen aan de verteltrant van Marcus en nu worden we weer een ander pad op gestuurd. Volgende week beginnen wij met de veertigdagentijd onze opgang naar Pasen, en die heeft zijn eigen leesschema. Maar voor het zover is, werd ons vandaag nog het slot van het eerste hoofdstuk van Marcus voorgelezen.

Het evangelie van Marcus is vermoedelijk het oudste van de vier evangelies die ons in de Schrift zijn overgeleverd. Het is ook het kortste en wij mensen van de 21e eeuw met drukke agenda’s en een samenleving die almaar sneller lijk te lopen, zijn bij Marcus dus aan het goede adres. Hij is niet alleen kort en bondig, maar het gaat bij hem ook allemaal op stel en sprong. Het woordje ‘terstond’ ‘meteen’ onmiddellijk’ is een stopwoord in zijn tekst. Is het een teken van ongeduld bij de evangelist of laat dat woord iets proeven van het onverwachte en verrassende dat Marcus steeds weer aan het licht ziet komen in het optreden van Jezus?

In dat eerste hoofdstuk waarvan wij vandaag het slot hoorden is het een gaan en komen van Jezus. Het begon in de woestijn, daarna zagen wij hem rondtrekken en leerlingen roepen in Galilea. Vervolgens kerkte hij in de synagoge te Kafarnaüm en ging na afloop bij Simon buurten en dan eindigt het vandaag op een weinig bepaalde plaats. Er wordt geen naam genoemd en dat zal niet zonder reden zijn, want melaatsen mochten zich niet in de bebouwde kom ophouden vanwege besmettingsgevaar.  Vermoedelijk heeft Jezus hem dus ontmoet bij een van zijn tochten buiten de bewoonde wereld. Wat zegt ons dat alles over Jezus?  Minstens dit: dat hij geen wereldvreemde persoon was, en ook niet iemand die het menselijk verkeer ontliep. Integendeel, hij was overal te vinden waar zich mensen ophouden, hij deelde het menselijk bestaan en geen plek of plaats was hem te min om mensen nabij te zijn, hun lief en leed te delen. Het was ook geen man die zich beperkte tot bepaalde kringen.  Hij schaamde zich voor niemand, en hij ontweek niemand. Soms nam hij zelf het initiatief om mensen op te zoeken, soms liet hij zich uitnodigen of zag hij mensen naar zich toekomen. Hoe dan ook, hij had tijd en oog voor iedereen, hooggeplaatsten en randfiguren, gezonden en zieken. Dat lijkt niet erg schokkend of nieuwswaardig, je zou er het etiket alledaags op kunnen plakken, ware het niet dat wij allen uit ervaring weten hoe moeilijk het ons valt om aandacht en zorg te hebben voor om het even wie. Onze tijd schijnt een vetleren medaille te krijgen voor het plakken van etiketten en het ontlopen of weigeren van mensen. Deze mankeert dit of dat, is niet links genoeg of is te conservatief, heeft een lastig karakter of de verkeerde huidskleur of seksuele geaardheid. De lijst kent geen einde en de onherbergzaamheid van onze samenleving groeit daarmee met de dag. Nee, zeg nu niet dat Jezus’ gedrag zo alledaags was.  Of toch, hij zag allen als kinderen van God die het verdienden gezien te worden, bemind te worden, opgeraapt te worden en een welkom te krijgen. Ons is die maat niet vertrouwd, wij hebben nog een hele weg te gaan om de deur van ons hart en huis open te zetten zoals Jezus heeft gedaan.

En vandaag vormt het slot van hoofdstuk één de climax van die welwillende blik en dat begaan zijn met mensen. Vandaag horen we hoe een melaatse zijn pad kruist en op hem toestapt. De daad van die man getuigt van  moed en hoop. Want als melaatse had hij niets te zoeken in de kring van de gezonde mensen, hij mocht stad of dorp eigenlijk niet eens in.  Buitengesloten,  sociaal als ook religieus. Onrein. Hij mocht ook de synagoge niet in. De kerk was voor hem verboden gebied, besmettelijk als hij was. Wij verstaan dat sinds covid onder ons huishield misschien weer. Je brengt het leven van anderen in gevaar als je je niet aan de voorschriften houdt.

Wat de melaatse doet, getuigt van hoop en geloof. Zijn stap getuigt van zijn verlangen niet als een levend dode zijn dagen te moeten doorbrengen. Afgesloten van anderen, buitengesloten. Zo kan en wil hij niet verder.  En de naam van Jezus is doorgedrongen tot in zijn geschonden bestaan. En hij waagt het hem te benaderen ‘Als gij wilt, kunt gij mij reinigen’. Dat is geen directe vraag maar eerder een vertrouwensuitspraak. ‘Jij zou het kunnen’.  Ik verlaat mij op jou. En het raakt Jezus tot in zijn ziel, ja tot in zijn ingewanden. Hij is ervan ondersteboven, want het doet een appel op zijn roeping: waartoe ben ik op aarde, wat is mijn zending? Hoe de liefde die de Vader voor mij heeft hier te delen om leven te geven aan deze man die levend dood is? Kan ik dat, mag ik dat, wil ik dat?  En wat zijn dan de gevolgen voor Jezus zelf? Maar hij is innerlijk zo geraakt, hij kan de ogen niet sluiten voor het leed van deze mens, een Gods kind zoals hijzelf, maar één dat zwaar geschonden is. En Jezus doet dan , want Franciscus van Assisi later van hem overneemt.  Hij omarmt hem, en met zijn woord bevrijdt hij hem uit zijn isolement, wekt hem tot leven en geeft  hem zijn waardigheid en plaats binnen Gods gemeenschap terug. Zo gaat God met ons om in Jezus.

Als kerk worden wij vandaag  geroepen en aangesproken door Jezus. Wij mogen ons in al onze gebrokenheid en met al onze kwetsuren aangeraakt en bemind weten door hem. Geheeld en geheiligd als kind van God.  Maar wij worden als kerk ook geroepen om op grond van die liefde te doen wat hij ons heeft voorgedaan: niet buitensluiten, maar omarmen, helen en opnemen en samen aan de tafel van het leven God zegenen dat Hij met ons een weg ten leven gaat. AMEN.

Abt Thijs Ketelaars

Bdhj6 2024 Mc 1,40-45

Volgend artikel Bekijk het overzicht
Gastenverblijf
Een plaats van gebed en ontmoeting, van rust en stilte, waar iedereen zich thuis mag voelen en op adem mag komen.
Meer informatie