Preek 22 mei 2022
In de tweede lezing van vandaag geeft de visionaire Johannes ons een intrigerend beeld van de heilige stad die beheerst wordt door Gods stralende aanwezigheid.
Jeruzalem, niet in het stof en de stank van de zomerse hitte, benauwde straatjes binnen de vele malen opgelapte muren, en poorten, omzwermd door bedelaars, ook geen hedendaags beeld, met veel toeristen en heel veel militairen, maar een stad zoals zij bedoeld is, zoals de Schepper haar gewild heeft, haar droomt, en haar eens zal doen zijn: een hemelse, schitterende stad, gebouwd uit kostbaar gesteente, met engelen aan de poorten.
Het meest wonderlijk is wel: de tempel, die het oude Jeruzalem aantrekkelijk maakte en heiligde, is er niet te zien. Deze nieuwe stad wordt geheiligd en verlicht door de aanwezigheid van God en van het Lam, die er het stralend middelpunt van vormen.
Ja, een prachtige droom van die oude Johannes, maar geen aardse werkelijkheid. Een beeld van wat komen zal, geen afspiegeling van het heden. De stad, die Johannes ziet, daalt van God uit de hemel neer. Een stad, een gemeenschap, die door mensen wordt gebouwd ziet er anders uit. Daarover gaat het in de eerste lezing.
In de jonge christengemeenschap te Antiochië heerst grote onzekerheid en ernstige meningsverschillen over welke de religieuze normen en waarden zijn, waaraan men onverkort dient vast te houden, en welke als achterhaald kunnen worden beschouwd. Moeten wie zich vanuit het heidendom aansluiten, de gebruiken van de joden overnemen? Moeten joden die in Jezus zijn gaan geloven als de Christus, breken met hun eigen religieuze traditie?
Ieder denkt daar anders over, en misschien juist omdat men het niet helemaal zeker weet, wordt er met grote felheid gediscussieerd .
Wie de vernieuwingen van het Tweede Vaticaans Concilie heeft meegemaakt herkent misschien iets van soortgelijke problemen: ook toen moest opnieuw worden vastgesteld welke verplichtingen en geboden het leven bepaalden, tot welke vrijheid men zich geroepen mocht weten, en hoe men zijn verbondenheid met Christus binnen de gemeenschap van gelovigen gestalte kon geven.
De oplossing voor de gelovigen in Antiochië wordt te Jeruzalem gezocht en gevonden in eensgezind beraad van apostelen en oudsten, die nauw voeling houden met wat leeft in de plaatselijke gemeenschap en die zich daarbij laat leiden door Gods Heilige Geest. Als je èrgens een strak vasthouden zou verwachten aan de joodse overlevering, dan toch wel in hartje Jeruzalem. Een beter bewijs dat de gemeenschap daar bezield was van de Geest van Jezus dan de ruimheid, waarmee men besloot te volstaan met minimale eisen voor de nieuwe gelovigen, is wel niet denkbaar. De jonge Kerk, in het heilig vuur van het eerste begin, houdt ons een model voor van echte apostoliciteit. Mensen niet afstoten met overbodige ballast, maar een gedragslijn zoeken door samen biddend te luisteren naar de Geest. Synodaliteit, het woord van toen, het woord voor vandaag. Paus Franciscus roept ertoe op. Samen zoeken, en ons laten leiden door Gods Geest. “Hij zal u alles in herinnering brengen wat Ik u gezegd heb”, heeft Jezus beloofd.
Er is een nauwe relatie, een wisselwerking tussen de band, die gelovigen onderling samenhoudt in de ruimte van de Geest, en de zeer innige band, die de gedoopte heeft met Gods eigen geheim.
“Het eigenlijk menszijn ontluikt slechts in de mate dat de mens naar God verlangt, naar Hem toeleeft, en vanuit Hem naar de dingen toegaat,” schreef Romano Guardini. Hoe meer een mens spiritueel zijn/haar binnenkant ontdekt, en daar tot vrede komt, hoe meer hij/zij ook in staat is de ander echt ander te laten zijn, en de ruimte te gunnen. En ook: hoe meer hij/zij oog krijgt voor de binnenkant van de dingen, voor hun intrinsieke waarde.
Misschien, dat zo het stoffige Jeruzalem uit Johannes dagen ten diepste toch meer gelijkenis had met diens hemels visioen, dan ik suggereerde. Heeft Jezus niet geweend over Jeruzalem, juist omdat Hij de stad zo liefhad? Waren haar muren Hem niet dierbaarder dan kostbaar gesteente? Waren de bedelaars voor de poorten geen gezanten Gods?
De verbondenheid met God is een groeiproces, doorheen moeilijkheden en duisternis. Maar als wij ons overgeven aan dat proces, aan de werking van de goddelijke genade in ons innerlijk, ontstaat er een diepe vrede.
“Niet zoals de wereld die geeft” of voorwendt te geven. Geen oppervlakkige vrede, en geen werkeloze, maar het diepe vertrouwen dat we uiteindelijk belanden in Gods hand, dat zijn zorg over ons waakt. Een gevoel van verbondenheid, dat aanzet om niet te berusten in onrecht, om niet de ogen te sluiten voor de nood van mensen.
“Als iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhouden”, zegt de Heer. Teken van ons in-Christus zijn is ons dienstbaar meeleven met elkaar. Zo ontstaat een gemeenschap naar het hart van de Heer. Eens zal die worden opgenomen in de stralende stad van omhoog, nu is het nog een pelgrimerend volk onderweg.
Misschien dat voor velen van ons het visioen van de ziener van Patmos te hoog is, dat wij liever dromen over die eerste lezing, waar apostelen en oudsten in overleg met heel de gemeente gaan, – synodaal – biddend eendrachtig besluiten nemen die ruimte bieden en het voor godzoekers mogelijk en aantrekkelijk maken zich aan te sluiten. Laat ieder zijn eigen dromen dromen. Het is goed die dromen te koesteren.
Maar laten wij allereerst God zoeken in de intimiteit van ons hart: daar spreekt Hij tot ons en openbaart ons zijn liefde. Onze zorgen en noden, onze vreugde en onze hoop, mogen wij Hem toevertrouwen, onze kleine gemeenschap van broeders en oblaten, ieders gezin, familie, en de grote gemeenschap van de Kerk worden verlicht door de luister van zijn licht, en hebben zijn vrede als hecht fundament.
Br. Gerard Mathijsen
6e Paaszondag C-jaar 2022