Witte donderdag Boeteviering 1 april 2021

MT 6,9-15

Op Aswoensdag werden we in de liturgie opgeroepen ons toe te leggen op het geven van aalmoezen, op bidden en vasten.  Nu, aan het eind van de veertigdagentijd stelt zich de vraag: hebben we daar in deze gunstige tijd werk van gemaakt en hoe is het gegaan?

Wie het heeft over vasten, bidden en aalmoezen geven spreekt over de drievoudige relatiestructuur van ons leven. Anders gezegd, het gaat over onze verhouding tot onszelf, tot God en tot de naaste.

Aalmoezen geven, dat gaat niet over het doen van een overschrijving voor een goed doel, maar reikt veel dieper en verder. Ben ik in staat en bereid om mijn leven te delen met anderen? Een cheque schrijven is niet verkeerd, maar raakt dat werkelijk mijn huid? Ja, raak ik daarmee aan de huid van de ander, of blijf ik op veilige afstand? Wanneer de Schrift spreekt over aalmoezen geven dan staat er meer op het spel dan een zakelijke transactie. Dat gaat het om betrokkenheid, om investering van tijd, aandacht en heel mijn persoon bij het wel en wee van mijn naasten. Covid heeft ons opnieuw geleerd dat wij met elkaar verbonden zijn en ook van elkaar afhankelijk zijn. En wel als mensen van vlees en bloed en niet als houders van een bankpas.

En wat te denken van het vasten. Hebben we ons iets ontzegd? En waarom hebben we dat dan gedaan? Benedictus spreekt in hoofdstuk 49 van de regel over ‘iets toevoegen aan de gewone dagtaak…bijzondere gebeden en onthouding in eten en drinken, en over het ontzeggen van wat slaap, wat praten, wat schertsen’.[1] Maar draait het daar nu om in ons leven? Nee, zegt abba Poimen, de grote voorloper van Benedictus. Je bent geen monnik omdat je om de twee dagen vast, maar je wordt een monnik wanneer je meester bent over al die impulsen en begeertes die van binnen en buiten op je afkomen en om directe voldoening vragen. Anders ben je slaaf in plaats van een vrij mens, geroepen om te leven naar de adel van je ziel. Vasten is een vorm van ascese, van oefening dus, om je lijf en geest te trainen voor de wedstrijd waarvoor je hebt ingeschreven, om als leerling van Jezus met alle krachten waarover je beschikt en met een onverdeelde toewijding het Koninkrijk te zoeken en te dienen.

En tussen het vasten en het aalmoes geven staat de oproep tot het gebed. Lag het niet voor de hand dat het bidden aan het begin had gestaan?  Dat had gekund, maar de Schrift wil ons zo blijkbaar te kennen geven, dat het bidden de bron, de kern en het hart moet zijn van onze relatie tot de naaste en tot onszelf.  Zoals dat gold voor Jezus zo moge het ook voor ons zijn.

Zijn omgang met de mensen werd gedragen en gevoed door zijn omgang met de Vader in het gebed. Zijn leerlingen hadden dat opgemerkt en gezien. Ook zij wilden uit die bron putten en wij met hen. Zuiver water, de Geest, die onze handel en wandel, ons spreken en doen een klare en heldere klank en kleur geeft, leven schenkend.

En Jezus gaf hun het ‘Onze Vader’. En dagelijks wordt het aan ons gegeven. Wij krijgen het aangereikt als zijn gebed voor ons, maar meer nog als zijn gebed met ons. Het begint niet voor niets met de aanhef ‘Onze Vader’.  Wij bidden met Jezus en wij bidden met elkaar. En met die eerste woorden wordt ons leven al op zijn kop gezet, wordt onze wereld ter discussie gesteld. Onze wereld die verdeeld is, die voorstanders en tegenstanders kent, die als maar scheidingen aanbrengt: goed en kwaad, wit en zwart, gelovig of ongelovig en ga zo maar door. Maar waar het Onze Vader gebeden wordt, zijn er alleen maar broers en zussen en al wat daar niet aan beantwoordt, is toe aan bekering en verzoening om het gebed in waarheid te kunnen bidden.

Onze Vader is geen vader die verdeelt en scheiding aanbrengt, het is een vader die zijn kinderen uit de verstrooiing en verdeeldheid samenbrengt. ‘Laat u met God verzoenen’, is de roep van Paulus aan ons allen.

Wij bidden met Jezus het Onze Vader en wij vragen allereerst dat Gods naam geheiligd wordt. En in één adem volgt er achteraan: Uw rijk kome, uw wil geschiede. Daarmee worden wij uit ons kleine wereldje gehaald, dat al te vaak uit botsende stukken bestaat. Nee, hier wordt gebeden voor eenheid en vrede over heel de aarde en over de vervulling van Gods wil voor en in alle mensen. En betekent dat niet, dat allen zonder onderscheid als kinderen van God worden erkend, behandeld en gewaardeerd. Zoals de unieke zoon ons heeft voorgedaan.  Op die hoogte worden wij meegenomen in het gebed van Jezus. En wie dat boven zijn macht voelt gaan, heeft gelijk. Wij kunnen dat niet uit onszelf, maar we hoeven het ook niet uit onszelf. Wij die ons nergens op kunnen beroepen en die van niets kunnen zeggen dat het van ons is, wij die het leven elke dag aangereikt krijgen als een gave om niet, wij bidden om de heiliging van Gods naam en daartoe bidden wij om vergeving elke dag weer en om de gave van Gods tafel zodat we in staat zijn meer en meer te leven als Jezus. Met onszelf verzoend als mensen die leven van Gods vergeving, en dan ook op onze beurt vergevend en helend, doende wat aan ons is gedaan, opdat kome Gods Rijk en allen leven als kinderen van ‘Onze Vader’.

Wij sluiten de veertigdagentijd bijna af, maar laten we niet ophouden met ons te oefenen in vasten, bidden en aalmoezen geven. Dat is geen ascese voor deze dagen alleen, maar het mag ons in de conditie brengen en houden om de wedstrijd waarvoor we hebben ingeschreven tot een glorievol einde te brengen om met Christus de overwinning te behalen. AMEN.

Abt Thijs Ketelaars

 

[1] RB 49,5,7.

Nieuwsbrief

Schrijf u vrijblijvend in en blijf op de hoogte van de activiteiten van Abdij van Egmond.

We respecteren uw privacy. Sint-adelbertabdij zal uw e-mailadres nooit delen met derden.
© 2024, Abdij van Egmond Algemene voorwaarden