Preek 25 juli 2021

Covid of niet, het is voor velen vakantie en mensen doen dan gewoonlijk iets anders. Het lijkt erop dat de liturgie daaraan meedoet. De lezingen uit het Marcus’ evangelie worden opgeschort en de komende vijf weken krijgen we elke zondag een gedeelte uit het zesde hoofdstuk van Johannes voorgeschoteld.
Dat verhaal over de wonderbaarlijke spijziging krijgt in dit covid jaar wel een heel bijzondere kleur. We hebben al meer dan een jaar niet met zijn allen aan tafel kunnen gaan bij de Heer.
Dat gemis heeft ons in een tijd waar het individualisme hoogtij viert, laten ontdekken wat menselijk contact, wat gemeenschap in een mensenleven doet. Een ontdekking die voortkwam uit gemis. Het was immers niet toegestaan in grote groepen bijeen te komen, je kon zelfs je familie niet uitnodigen voor een feestelijke dis. We voelden aan den lijve dat het leven verschraalde en verarmde. Ontmoetingen via ZOOM waren een surrogaat dat dankbaar werd geaccepteerd, maar het kan toch niet de plaats innemen van een handdruk en een kus in levende lijve. Om nog maar te zwijgen van een virtuele dis.

Dat schrijnende gemis liet ons voelen hoe wezenlijk gemeenschap en lijfelijk contact is voor een echt menselijk bestaan. Hoe samen eten, dat o zo menselijk gebeuren met tastzin en reukorgaan, met smaakpapillen en handen geven kleur en smaak geeft aan het leven.
Het is dan ook geen toeval wanneer we in de Schrift zoveel verhalen tegenkomen over eten en feestvieren. Dat geldt voor beide delen van de Schrift. Gods koninkrijk is een feestmaal waarbij de dis rijkelijk is gevuld en de vreugde van mond tot mond gaat.
Het verhaal van de wonderbaarlijke spijziging, dat wij zojuist gehoord hebben, komt liefst zes keer voor in de evangelies. De jonge kerk heeft blijkbaar in dat gebeuren iets wezenlijks herkend van het doen en laten van Jezus, van Gods omgang met de mens.
We hoorden hoe een grote menigte Jezus was gevolgd en nu is het etenstijd. Wat te doen? In het evangelie dat zojuist werd gelezen, legt Jezus aan Filippus de vraag voor: ‘Hoe moeten we brood voor al die mensen kopen?’ Bij Markus kent het verhaal deels een ander verloop. Daar zijn het de leerlingen die het initiatief nemen, maar dan wel met een heel andere insteek. Zij willen dat Jezus de mensen wegstuurt, zodat elk voor zichzelf in de gehuchten en dorpen in de buurt eten gaat kopen. Maar Jezus heeft daar geen oren naar. ‘Ieder voor zich en God voor ons allen’, is geen parool dat bij Jezus’ leven past. Als God er voor allen is, dan hoort daar ook bij ‘en wij samen voor ons allen.’ Dat is een fundamenteel gegeven in de Schrift. God mag dan soms met een eenling beginnen, maar die krijgt dan juist een specifieke opdracht in de opbouw van een gemeenschap, een volk. Wij zijn geen losse individuen in Gods oog, maar ledenmaten van een lichaam, waar ieder zijn eigen plek en taak heeft. Wij zijn niet geschapen om als een Robinson Crusoë alleen op een eiland te leven, maar om de vreugde te smaken van een gedeeld bestaan. Gods koninkrijk is er niet voor eenlingen, maar voor mensen die samen de pelgrimsweg gaan. Een weg evenwel waar het wantrouwen, het ongeloof en de hebzucht steeds weer op de loer liggen. Er mocht immers eens niet genoeg zijn voor allen. En dan dreigt dat kwetsbare weefsel van onze gemeenschap, dat netwerk dat enkel goed kan functioneren als alle verbindingen zijn aangesloten, zijn samenhang te verliezen.
De leerlingen in het evangelie weten niet beter dan Jezus voor te rekenen wat dat onderhouden van die gemeenschap wel niet kost. Maar tellen en aftrekken, economie, is nog nooit in staat gebleken een gemeenschap, dat fragiele weefsel in stand te houden. Zeker, geld is van belang, maar als er geen ziel en geest bij komt kijken, is zo’n kwetsbaar verband ten dode opgeschreven, meer nog, het zal nooit worden opgebouwd en tot leven komen.
Jezus geeft blijk van een heel andere benadering als het gaat om de gemeenschap van mensen. Gods koninkrijk kent een andere filosofie. Hij stuurt ze niet naar de dorpen in de omtrek en hij begint ook niet met tellen. Samen uit, samen thuis. Samen luisteren naar het woord van God, dan ook samen aan de tafel van God, de dis door hem bereid. Zo en niet anders.
Die gemeenschap wordt gevoed en opgebouwd met wat er voor handen is. Zo ging dat toch in de jonge kerk zoals we in het boek van de Handelingen lezen. Alles werd bij elkaar gelegd en naar ieders behoefte werd ervan uitgedeeld. Zo ook vandaag, in het evangelie wordt bijeengebracht wat er was en dat werd gedeeld. Zo begonnen ze, en tot hun verbazing bleek het genoeg voor allen en bleef er nog over. Waar zonder berekening wordt gedeeld, blijken wonderen te geschieden. Waar mensen zichzelf geven, wordt de dis niet schraler maar voller. Het leven krijgt er een andere smaak en kleur.
Vandaag horen we hoe Jezus uitdeelt wat is samengebracht. Hij reikt het uit na het dankgebed te hebben gesproken. Daarmee zijn wij ver verwijderd van het economisch model. Wie dankt is zelf met hart en ziel, met heel zijn wezen betrokken in wat hij doet en geeft. Daar verliest het leven zijn vanzelfsprekendheid, maar ook zijn maakbaarheid, daar wordt gebouwd op een ander fundament. Dat van de gave en verwondering, van de kwetsbaarheid en het vertrouwen.
Wij lezen vandaag een verhaal over de opbouw van een nieuwe gemeenschap en we kijken in een spiegel. Ons wordt een beeld voorgehouden van hoe het leven eruitziet, wanneer je de blik van het rekenen en wegsturen verruilt voor de blik van het vertrouwen en het verbinden. Het is de blik van God zelf die wij in Jezus aan het werk zien.
Hij ziet met vertrouwen en verwondering waartoe wij als mensen geroepen zijn. En met de inzet van heel zijn bestaan geeft hij er zich aan, geeft hij zichzelf en verzamelt onze schamelheid opdat wij zouden geloven dat het mogelijk is, met hem in ons midden. AMEN.
Abt Thijs Ketelaars
Bdhj17 2021 Joh 6,1-15

Nieuwsbrief

Schrijf u vrijblijvend in en blijf op de hoogte van de activiteiten van Abdij van Egmond.

We respecteren uw privacy. Sint-Adelbertabdij zal uw e-mailadres nooit delen met derden.
© 2024, Abdij van Egmond Algemene voorwaarden