Zondag 5 na Pasen Oosterse Kerken
We horen vandaag drie lezingen uit de Schrift. Het begint met gemopper en gemor in de jonge kerk. Ook al is de Geest krachtig werkzaam onder de eerste christenen, toch blijven zij heel duidelijk mensen. En mensen vormen graag partijen. Wij – tegenover de anderen, wij hier de Joden – en zij daar de heidenen. Zij Hellenisten – wij Hebreeën. Ook de volgelingen van Jezus, vanaf het prille begin vormen zij partijen. Het boek van de Handelingen van de Apostelen is er heel open over. Het goede nieuws is: de apostelen tonen zich vindingrijk, zij bedenken een antwoord: zij hebben de inspiratie om zich te laten helpen. De aanstelling van de eerste diakenen brengt uitkomst. Die nieuwe diakenen zullen de armenzorg beoefenen. En zo hebben de Twaalf voortaan meer tijd voor het gebed, voor de omgang met de Heer. Het gemopper heeft waarempel tot iets goeds geleid. Iedereen is tevreden.
De kerk van Christus, een gemeenschap waar plaats is voor iedereen. Is dat niet juist de boodschap van Jezus, hoort dit niet bij de kern van het evangelie? “In het huis van mijn Vader is ruimte voor velen”. Nooit heeft Jezus voorwaarden gesteld, nooit onderscheid gemaakt. Samaritanen telden voor hem evengoed als zijn volksgenoten, een Helleense van Syro-fenicische afkomst verkreeg de genezing van haar dochter, een Romeinse officier die van zijn knecht. Voor Jezus zijn er geen partijen. Als Hij al voorkeur vertoont dan is het voor de achtergestelden, de armen, de kinderen, (die in die tijd nauwelijks in tel waren), de noodlijdenden. Bij zijn geboorte waren er al die povere herders, maar ook de waarschijnlijk heel welgestelde wijzen uit het Oosten, arm en rjk. Bij zijn kruisdood belooft Hij het paradijs aan de misdadiger aan zijn zijde. Ja, Jezus toont zich goed voor alle mensen zonder onderscheid. En zo laat Hij zien hoe zijn Vader werkt, die immers de zon laat opgaan over slechten en goeden, en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
Voor God zijn alle mensen zijn kinderen, en als een goede Vader houdt Hij van allen evenveel. Is dat mogelijk? Vaders en moeders die meerdere kinderen hebben weten: dat moet je goed begrijpen: nooit met een identieke liefde, die bestaat niet, maar ieder kind met alle liefde. Het verstandige en het ondeugende, het hoogbegaafde en het zwakbegaafde, de uitblinker en het achterblijvertje, van ieder kind houd je helemaal, zonder reserve, maar natuurlijk altijd weer anders. Op de begaafde, de uitblinker is vader trots, de stoute of de lastige heeft een apart plekje in het hart van moeder. Ieder mag er zijn, en wat is er heerlijker dan als er eensgezindheid is binnen een familie, dat ze elkaar in het gezin niet alleen verdragen, maar ook echt dragen, als ze elkaar graag zien. Zo is het leven bedoeld. Zo is het leven mooi.
In de gemeenschap van Jezus is het niet anders. Zij is opgebouwd uit plaatselijke families. En daar binnen is het nodige gedoe. We hoorden het in de eerste lezing. Dat hoort erbij. Zo zijn wij mensen.
In Jeruzalem zijn er dus de Hellenen en de Hebreeën, en de Hellenen voelen zich achtergesteld. De apostelen verzinnen er iets op, en er komen diakens. In andere steden ontstaan ook plaatselijke gemeenschappen, in Antiochië, in Corinthe, in Athene, in Rome. Allemaal met hun eigen samenstelling, hun eigen achtergrond, hun eigen cultuur. Veelvormig. En toch, verbonden in Christus. Vooral Paulus spant zich in om de band van de eenheid vorm te geven. Hij doet dat door collectes te organiseren, en zo de oergemeente in Jeruzalem ervan te overtuigen dat de andere zich ervan bewust zijn dat ze samen ’n éénheid vormen. Petrus heeft het mooie beeld van Christus de hoeksteen, maar wat een bijzondere steen: een levende steen die groeit tot een gebouw, een geestelijke tempel. En alle gelovigen zijn geroepen om daarvan deel uit te maken, niet om te verstenen, maar om elkaar te steunen, elkaar te dragen, op te bouwen. Een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap. Aan alle “Ik ben” woorden die het Johannes evangelie Jezus in de mond legt: Ik ben het brood des levens, Ik ben het Licht van de wereld, Ik ben de weg, de waarheid en het leven, Ik ben de deur, Ik ben de goede herder, Ik ben de opstanding, aan al die uitspraken zou je kunnen toevoegen `Ik ben de levende steen’. Elke gemeenschap in haar eigenheid, haar veelkleurigheid, haar bijzonderheid, maakt daarvan deel uit. Samen vormen zij het Lichaam van Christus. Wat mooi dat daarin verscheidenheid is, veelvormigheid, rijkdom in liturgie, in plaatselijke tradities. Van kopten en ethiopiërs, byzantijnen en armeniërs, kelten en latijnen. Op voorwaarde dat allen beseffen te behoren tot het ene Godsvolk, geroepen om samen te getuigen dat God ons allen bestemd heeft om zijn roemruchte daden te verkondigen in een gemeenschap waar plaats is voor velen, waar vele woningen zijn. Wat zijn woningen? Dat zijn gebouwen die een thuisgevoel geven, waarbinnen je je zelf kunt zijn.
Tot zo’n samenleving roept de Heer ons, daarin kunnen wij onze vrijheid, onze eigenheid beleven in onderlinge verscheidenheid en verbondenheid. Dwalen langs de verschillende verblijven, je kijkt er je ogen uit, je hoort een rijkdom aan liturgieën, en je koestert je eigen traditie, je hoort bij elkaar.
Laten wij daar dankbaar voor zijn. Voor de kerk, voor de ene Heer, en vandaag bijzonder voor onze broeders en zusters van de Oosterse kerken.