Bdhj4 2024 Mc 1,21-28
Wij volgen vandaag de evangelist Marcus die ons de synagoge van Kafarnaum binnenleidt waar Jezus zijn publieke optreden begint. Hij is nog maar nauwelijks binnen of hij neemt al het woord en dat nog wel op een manier die opvalt. Vandaag geen boekenwijsheid, niet iemand die spreekt als de Schriftgeleerden, maar iemand die spreekt van binnenuit, met een gezag dat stoelt op innerlijke ervaring. Hier is iemand aan het woord die in zijn doop zijn naam heeft horen klinken als geliefde zoon van God, en die vanuit dit bewustzijn andere mensen tegemoet treedt en leven aanzegt.
Iedereen in de synagoge voelt het, de mensen worden er door geraakt. Zijn woorden zijn als vuur dat de harten sneller doet kloppen.
Woorden met gezag, maar die krijgen direct te maken met fel commentaar. Er is een man met een onreine geest in de synagoge en hij laat op niet mis te verstane manier van zich horen. Hij schreeuwt het uit en op het eerste gezicht lijkt het alsof hij de catechismus al kent voordat die geschreven is. Zijn woorden bieden tot de dag van vandaag stof voor meditatie. Wat gebeurt hier, en wat wordt hier eigenlijk gezegd? Allereerst komt in die woorden doodsangst naar voren. ‘Zijt gij gekomen om ons in het verderf te stoten?’ Dat is nogal wat. Jezus blijkt doodsbedreigend, de schreeuwer is zijn leven niet veilig. Wat ook opvalt is dat de spreker het in zijn verhaal over ‘ons’ heeft. Over wie heeft hij het dan? Over zichzelf en de onreine geest die hem bewoont? Heeft die onreine geest hem zo in zijn greep dat de man zelf niet meer baas is over zichzelf? En dan tot slot de uitroep: ik weet wie gij zijt, de heilige Gods. Dat is toch een waar woord zou je denken, waarom dan al die angst of Jezus het slechte met hem voorheeft. Maar Jezus wil dat woord niet horen uit die mond en legt hem het zwijgen op en gebiedt de onreine geest uit hem weg te gaan. En dan zien wij de man stuiptrekken, hij heeft niet eens macht over zijn eigen lichaam. Wonderlijk verhaal, wat moeten wij met dat alles?
Misschien moeten we daarvoor toch even terug naar het begin van de episode. Jezus was nog maar nauwelijks binnen in de synagoge of er werd tot driemaal toe gezegd dat hij onderrichtte en onderricht gaf en wel op een heel eigen wijze. Met gezag, met innerlijk gezag. Er wordt niet verteld wat hij onderrichtte, maar er wordt wel verteld hoe hij onderrichtte. Met bevrijdend gezag. Dat blijkt uit de bevrijding van de man die in de macht van een onreine geest was. Dat is niet een van de vele wonderverhalen uit het evangelie, het is eerder een programmatische vertelling over Jezus’ verkondiging die ons aan den lijve wil doen voelen wat ware verkondiging doet.
Jezus verkondigde zijn leer, welke wordt niet gezegd, maar voor hij goed en wel aan het woord is, staat er iemand op en begint hem de catechismus voor te houden. Maar voor je beurt spreken is niet alleen ongepast, het getuigt misschien ook van grote onzekerheid en angst. De man mag dan wel heel het abc van de leer kennen, maar het is voor hem geen bevrijdend woord, integendeel, het houdt hem gevangen. Dat is niet het evangelie van Jezus, hoezeer de woorden ook dezelfde zijn. Waar titels en woorden worden gebruikt om anderen de les mee te leren of erger nog ermee om de oren te slaan, daar is het woord van God tot een molensteen om de nek geworden in plaats van een woord dat het juk van de schouder neemt en je in plaats van stuiptrekken doet opspringen als lammeren in de wei.
Jezus spreekt met gezag, een ander gezag dan dat van Schriftgeleerden. Die meenden iets te moeten verdedigen, zij legden de wet haarfijn uit als een wetboek waar je je aan te houden had. Maar de wet is geen woord om mee te slaan, maar het is een woord om mee te gaan, een weg ten leven. Dat houdt niet in dat we de wet naast ons neer kunnen leggen, maar dat we haar dankbaar moeten gebruiken als wat zij is: een lamp voor onze voet, een verzameling stapstenen om droog door het water te gaan naar de overzij.
Misschien is het verhaal dat wij vandaag in de Schrift horen bovenal een symbool voor het leven en de verkondiging van Jezus. Wij horen vandaag geen inhoud van zijn preek, omdat zijn eigen leven de preek is, een gezagvol en bevrijdend getuigenis. Een leven door de adem van de Geest bewoond en bewogen. Die adem was de grond van zijn gezag en zijn vrijheid, de vrijheid van de kinderen Gods, niet geknecht en gebonden door welke letterknechterij ook, maar geroepen om ons te bevrijden van alles wat niet God is, wat mensen gevangen houdt, van zichzelf vervreemdt, opsluit en van zijn eigen stem berooft.
Aan het begin van zijn openbare leven maakt Jezus in de synagoge van Kafarnaum een statement. Hij bevrijdt een mens die met al zijn vrome praat in de macht is van een afgod die hem het leven niet gunt, maar gevangen houdt. De Heer bevrijdt hem uit die banden des doods zodat hij rechtop kan gaan.
Het verhaal was nog maar nauwelijks begonnen of er klonk een vraag: wat hebt gij met ons te maken? De vraag van een man die zichzelf niet was. En het verhaal eindigt ook met een vraag: wat is dit? Daar komt wel een antwoord op, maar het blijft bij een nuchtere constatering: een nieuwe leer met gezag. En pas drie hoofdstukken later horen we een andere vraag. Dan is het niet meer ‘wat is dit’, maar ‘wie is dit’. Of dit onderricht met zijn innerlijke bezieling in de synagoge ook het hart van de toehoorders heeft bereikt blijft in het ongewisse. Vandaag is er heel opvallend geen lofprijzing, wel verbazing, maar wat heeft dit gezagvol spreken met de toehoorders gedaan? Er is, zo lijkt het nog een hele weg te gaan eer zij God leren aanbidden zonder vrees, als kinderen van het Licht? Misschien geldt dat ook voor ons. Moge dan Jezus met zijn gezagvol en bevrijdend optreden onze Gids zijn. AMEN.
Abt Thijs Ketelaars