Preek 23 oktober 2022

Zondag 30 dhjC                                  2022

Vandaag richt Jezus zich tot een heel bepaalde groep mensen. Lucas vertelt: “In die tijd zei Jezus tot hen die – overtuigd van eigen gerechtigheid – de anderen minachtten, de volgende gelijkenis.” Het is goed om te beseffen dat dit de doelgroep is: mensen met een hoge dunk van zich zelf en minachting voor anderen. Jezus confronteert dit gehoor met twee personen die gaan bidden: de een gaat in het gebedshuis – de synagoge – helemaal vooraan staan; hij bidt met opgeheven hoofd, de ander blijft achterin staan met neergeslagen blik. Beide personen hebben goede reden voor hun handelwijze. De een is een godvrezend mens die zo goed mogelijk zijn religieuze plichten vervuld, en zich van geen kwaad bewust is. Hij heeft een schoon geweten, en weet wel dat hij zijn deugdzaamheid aan God te danken heeft. De ander weet heel goed dat er op zijn handel en wandel veel valt aan te merken. Een tollenaar is per definitie geen lieverdje, hij buit andere mensen uit, hij doet het vuile werk voor de bezetter. De Romeinen heffen belastingen, hij mag ze innen, en een deel van de opbrengst in eigen zak steken.

We kunnen begrijpen dat hij rouwmoedig bidt en God om barmhartigheid smeekt. Dat is zijn enige redding.

En juist het feit dat de tollenaar wèèt dat hij Gods barmhartigheid nodig heeft, dit gegeven dat hij zijn gebrek aan deugd erkent, plaatst hem in de waarheid, terwijl de farizeeër, ondanks zijn inspanning om trouw te zijn aan de voorschriften van de godsdienst, door het ijs zakt omdat hij overtuigd is van zijn eigen perfectie en de andere mensen minacht. Die zelfingenomenheid is als een inktvlek die heel zijn deugdzaamheid bederft.

Tegenover God staan wij allemaal met lege handen, om de uitdrukking van de kleine heilige Teresia van Lisieux te gebruiken. Het domste wat wij kunnen doen is ons zelf op een voetstuk te plaatsen om op andere mensen neer te zien.

Broeders en zusters, wij kunnen op deze parabel reageren door een voorbeeld te nemen aan de tollenaar. In de kerk gaan we  op de laatste bank zitten en we vragen God om erbarming. Maar pas op dat we dan niet toegeven aan de gedachte die ons influistert: “God, ik dank U dat ik niet ben als die vrome zielen die de kerk plat lopen, vooraan zitten en denken dat zij beter zijn dan de anderen.” We missen de positieve eigenschappen van de farizeeër maar vallen in dezelfde fout door anderen te veroordelen.

Ons onthouden van anderen te oordelen, en eerlijk in de spiegel durven kijken en oog hebben voor je eigen tekorten, zonder te wanhopen, maar met vertrouwen Gods goedheid inroepend, dat is de weg van een christen.

De oude monniken hebben daar veel over nagedacht en er zijn heel wat vaderspreuken die de parabel van vandaag uitleggen. De volgende vind ik bijzonder leerrijk. Het is spreuk 550 in de reeks van anonyme vaderspreuken. Ik deel hem graag met u, in heel vrije vertaling.

Een monnik gaat raad vragen aan een ervaren abba. Voordat hij naar de woestijn ging om als monnik te leven leidde hij als leek een voorbeeldig leven;  hij vastte en hield nachtwaken, en voelde zich daar goed bij, geestelijk en vol vuur. Maar na een tijdlang leven als monnik, leek het vuur gedoofd. Hij was depressief, diep ontevreden over zich zelf, en vroeg zich af wat zijn levenswijze waard was. De abba probeerde hem op te beuren en moed in te spreken. Hij zei: toen je nog in de wereld was genoot je van je vroomheid, maar waren je motieven wel helemaal zuiver? Je vond jezelf een hele piet, en het streelde je dat de mensen in je omgeving je prezen om je deugd. Nu je een leven leidt tussen andere monniken ben je onopvallend geworden. Des te meer ervaar je de eigen tekorten, maar geloof me dat is juist erg goed voor je ziel.  Weet je, broeder, God vindt meer welgevallen in één psalm, die gebeden wordt met rouwmoedigheid, dan in duizend zoals je die vroeger in de wereld zei. En dat beetje vasten van nu staat Hem meer aan dan de weken die u in de wereld vastte». « Ja maar, zei de broeder: «Ik heb het idee dat ik helemaal niet meer vast en het goede gevoel van vroeger is helemaal weg.». «Broeder, zei de grijsaard hem, wat u nu doet is heus genoeg. Houd vol, dan zal het goed gaan met u.». Maar de broeder hield aan en zei: «Heus, abba, mijn ziel gaat verloren». Toen sprak de grijsaard tot hem: «Geloof me, broeder, eigenlijk wilde ik het u niet zeggen om uw gedachte geen schade te berokkenen, maar nu ik zie dat u door het werk van de oude vijand tot verslapping vervalt,verzeker ik u: die gedachte dat u in de wereld iets goeds deed en braaf leefde, is een inblazing van de hoogmoed. Daardoor verknoeide de farizeeër in de parabel van de Heer al het goede dat hij deed. Van de andere kant is de gedachte dat u nu helemaal niets goeds verricht, voldoende om gered te worden, want die maakt u een nederig mens. Daarom werd ook de tollenaar gerechtvaardigd, al had hij niets goeds gedaan. Want God heeft meer plezier in mens die helaas niet zonder  zonden en nalatigheid is, maar die leeft met een vermorzeld hart en met nederigheid, veel meer dan iemand die best veel goed doet maar die teveel overtuigd is van zijn eigen deugdzaamheid».

De broeder vond veel baat bij dit gesprek. Hij boog om zich te  verontschuldigen en sprak hij tot de grijsaard: «Abba, vandaag is mijn ziel door u gered».

Broeders en zusters, dat leren ons de oude monniken. We weten heel goed dat zij heel streng waren voor zich zelf en dat hun ascese, waarover zij bescheiden dachten,  ons beschaamd doet staan. Wat hun bovenal sierden is dat zij verafschuwden om een ander te veroordelen. Op dat punt kunnen wij veel van hen leren. Zij waren vromer dan de vroomste farizeeërs in de tijd van Jezus, , maar zij waren nederiger dan de deemoedigste tollenaar.

Zij leren ons dat het niet belangrijk is welke plaats wij kiezen in de gebedsruimte: voorin of op de achterste bank: allemaal prima. Het maakt ons niet beter of slechter, het mag allebei. Belangrijk is dat wij  komen met een nederig hart, overtuigd dat ieder van ons  leeft uit Gods genade. Laten wij ophouden anderen te beoordelen, en helemaal om anderen te veroordelen. Laten wij elkaar als tochtgenoten zien, op pelgrimstocht naar de Heer. Samen geroepen tot zijn Rijk, en met de opdracht elkaar daarbij te helpen. De ander niet klein te maken, maar God groot te maken, die ons allen in zijn barmhartigheid nabij is, en ons allen lief heeft als zijn kinderen. In zijn Naam mogen wij hier nu samen zijn en de Maaltijd vieren waartoe Jezus ons uitnodigt. Moge het ons allen ten goede komen en ons van harte verenigen in dankzegging tot God.

Br. Gerard Mathijsen

Nieuwsbrief

Schrijf u vrijblijvend in en blijf op de hoogte van de activiteiten van Abdij van Egmond.

We respecteren uw privacy. Sint-adelbertabdij zal uw e-mailadres nooit delen met derden.
© 2024, Abdij van Egmond Algemene voorwaarden