Zondag 13 dhjA 2 juli 2023
Lezingen: 2 Koningen 4:8-11,14-16 | Rom 6:3-4,8-11 | Mat 10:37-42
De woorden van het Evangelie van deze zondag vormen het besluit van de zendingstoespraak van Jezus tot zijn twaalf apostelen zoals Mattheus die heeft opgetekend. In het spoor van die twaalf hebben in de loop der eeuwen ontelbare missionarissen en zendelingen zich ingespannen om het evangelie overal in de wereld te verspreiden. Wat is daar niet uit voortgekomen? Aan goeds, aan moois, en aan misverstaan? Deze woorden van Jezus hebben onze samenleving diep beïnvloed, onze Europese cultuur gevormd, en ook alle gebieden waar het evangelie is verspreid. Jezus sprak duidelijke taal. Maar ook menselijke taal, open voor misverstaan, voor interpretaties die niet in overeenstemming zijn geweest met zijn verlossende boodschap.
In het evangelie vandaag horen wij geen parabel en geen genezingsverhaal, maar kostbare woorden van Jezus voor wie Hem wil volgen: over hoe wij Hem mogen volgen. Over onze verbondenheid met Hem, en onze relatie met onze dierbaren, met andere mensen, bekend of onbekend.
Maar zoals gezegd spreekt Jezus de taal spreekt van de mensen om Hem heen, zijn tijdgenoten, zijn taalverwanten. Iedere taal heeft zijn eigen idioom. Tegenwoordig hoor je in het openbare leven bijna meer Engels spreken dan Nederlands, maar ik herinner mij nog goed dat ik vele jaren geleden eens een schroevendraaier nodig had en aanklopte bij een Amerikaanse medebroeder. Hij gaf mij die en zei: “you are welcome.” Mijn Engels volstond om hem te verstaan, maar niet om hem te begrijpen. Ik verstond het als: ”wat leuk dat je komt”, terwijl het natuurlijk gewoon een staande uitdrukking is, zoals wij zeggen: “graag gedaan”. Trouwens “staande uitdrukking” wat zullen buitenlanders zich daarbij voorstellen: heb je dan ook liggende uitdrukkingen? Het is maar om te zeggen: waar we Jezus dingen horen zeggen die in onze oren hard klinken zoals in de tekst vandaag “wie vader of moeder meer bemint dan mij, is mij niet waardig, en bij Lucas zelfs: “wie zijn vader niet haat”, moeten wij bedenken dat Jezus de taal van zijn omgeving gebruikt. In onze oren klinkt dat hard, absoluut. Maar we zouden ons vergissen als we het op z’n hollands verstaan! Jezus wil niet dat wij niet houden van onze naasten, Hij wil dat wij onze ouders eren, zelf heeft Hij daarin het voorbeeld gegeven. Maar Hij heeft met ons een nog inniger relatie, de verbondenheid met Hem gaat nog dieper, die schept een band, sterker dan de dood. Dit gegeven vormt het merg van het evangelie, door ons persoonlijk toebehoren aan Jezus zijn wij kinderen van de Vader. Door Hem hebben wij ook met elkaar een heel nieuwe relatie, die uitgaat boven onze gewone menselijke verhoudingen. Daarom noemen wij als christen gelovigen elkaar ook broeders en zusters. Een buitengewoon sterke verbondenheid die wortelt in God en uitbloeit in een leven als christen. Als een man een vrouw huwt, en daarvoor vader en moeder verlaat, blijft hij met hen verbonden in kinderlijke genegenheid en dankbaarheid, hij gaat hen niet haten! Wie gaat beseffen wat het kindschap Gods betekent, hoe een mens zich ten diepste door de Heer gekend, bemind, vergeven, genezen mag weten, krijgt met God een sterke band die ook de dierbaarste relaties overtreft. De Heer vereenzelvigt zich met zo’n mens: “wie u opneemt, neemt Mij op.” Die mystieke eenwording wordt door Paulus in de brief aan de Romeinen uitgewerkt. Paulus heeft een diepe visie, hij is voor een eenvoudig sterveling moeilijk te begrijpen, en ook de grote theologen worstelen met zijn dikwijls moeilijk geconstrueerde taal. Maar gelukkig openen de Schriftlezingen van deze zondag niet met een theologisch traktaat, maar met een vertelling die ieder van ons zal hebben aangesproken. Een heel menselijk verhaal. Elisa was bevriend met een vrouw. Zij woonde in Sunam, een dorpje vlak bij Naïm, waar Jezus later de dode zoon van een weduwe ten leven zal wekken. Deze sunamitische is geen weduwe, maar gehuwd met een welgestelde man. Helaas is het echtpaar kinderloos. Misschien is dat de reden dat de vrouw in haar zorgzaamheid oog heeft voor de nood van de profeet en hem gastvrijheid biedt. Regelmatig ontvangt hij van haar een maaltijd en zelfs een woning, een gemeubileerd vertrek dat altijd voor hem klaar staat. De man Gods is daardoor geroerd en toont zich dankbaar. Hoe kan hij dit uiten? Zijn dienaar vermoedt de diepe kinderwens van het echtpaar. En Elisa gaat daarop in. De vrouw blijft schroomvallig buiten de kamer, maar de profeet voorzegt haar: volgend jaar zult u een zoon aan het hart drukken. Ongevraagd is de hartenwens van de vrouw vervuld. Als later haar kind wordt getroffen door een zonnesteek en overlijdt, geeft de Sunamitische blijk van haar geloof in de profeet en zal hij op haar aandringen haar dode zoontje weer tot leven wekken door zijn vurig gebed. “Wie een profeet opneemt omdat het een profeet is, zal ook het loon van een profeet ontvangen.”
Zusters en broeders, deze lezingen zetten ons aan tot een groot vertrouwen in God. We kunnen denken: God heeft mij zeker in veel opzichten gezegend maar ik word toch ook wel zwaar beproefd. Wie kent niet goede mensen die het onmetelijk moeilijk hebben. En toch! Door alle beproevingen heen draagt God zorg voor ons. En wij geloven dat Hij eens alle doden zal doen opstaan en verrijzen tot een beter leven. Nu in dit korte aardse bestaan worden wij op de proef gesteld. En in onze hoogontwikkelde samenleving waarin het menselijk kunnen zoveel vermag, is het voor ons moeilijk deze begrensdheid te aanvaarden. Wij kunnen niet begrijpen dat er op het politieke vlak dingen gebeuren waarvan zoveel mensen het slachtoffer zijn. Mensen in groot en klein verband, in de wereldpolitiek en misschien evengoed in onze directe omgeving handelen dikwijls onbegrijpelijk. De anglicaanse aartsbisschop Rowan Williams ziet het als de kern van de spirituele uitdaging waarvoor wij zijn geplaatst hoe wij omgaan met de andersheid van de ander. Je hebt daar geen antwoord op. Je moet het verdragen. In die beproeving vasthouden aan het geloof. Natuurlijk is dat niet gemakkelijk. In het evangelie horen wij al: ‘Heer vermeerder mijn geloof! Ik geloof Heer, kom mijn ongeloof te hulp.’ Laten wij altijd bidden om de grote genade van het geloof, voor onszelf, voor anderen.
Dierbaren, de schriftlezingen van vandaag geven ons te verstaan dat wij in de Persoon van Jezus, in zijn vriendschap, zijn liefde en zijn geestelijke nabijheid, een schat hebben die alles te boven gaat. Dat moge ons houvast bieden. Vanuit die rijkdom mogen wij uitgroeien tot open, ontvankelijke, gastvrije mensen, die ons door niets laten scheiden van Gods liefde.
br. Gerard Mathijsen osb