PALMZONDAG
Wij beginnen hier vanmorgen weer de viering van de Goede Week. En aan de spits daarvan staat Palmzondag. Een dag van schrille contrasten. Zo dadelijk horen wij bij de intocht in Jeruzalem de menigte juichen: ‘Hosanna de zoon van David’, maar straks klinkt tijdens het passieverhaal het tegendeel: ‘Kruisig hem’. Niets zo veranderlijk als de mens. Toen niet en nu niet. Door wie of wat laten wij ons leiden of manipuleren, dat wij even snel omdraaien als een blad aan de boom? Het gebeurde daar in Jeruzalem, het gebeurt vandaag de dag, dichtbij en veraf. Misschien ook in ons eigen leven, wie zal het zeggen.
Maar te midden van heel die menigte zijn er twee die stil hun eigen weg gaan. Jezus en het veulen, die twee worden niet van hun pad afgebracht. Dat veulen schreeuwt niet, het loopt niet uit de pas, maar het is gehoorzaam en volgzaam en draagt Jezus stil op zijn rug. Dat ezelsveulen ontlokt Augustinus in preek 189 een prachtig commentaar, dat het verdient elk jaar op deze dag gelezen te worden. Misschien herinnert u zich nog van vorig jaar, maar iedere keer klinkt het als nieuw. Ik laat het hier dus nogmaals volgen: “Herinnert u zich dat ezeltje dat naar de Heer werd gebracht? Dat zijn wij, niemand hoeft zich daarvoor te generen. Laat de Heer maar op ons zitten en ons roepen waarheen Hij wil. Wij zijn zijn lastdier; wij zijn op weg naar Jeruzalem. Met Hem op de rug ervaren wij geen last, maar verlichting. Met Hem als gids verdwalen wij niet; wij gaan naar Hem, wij gaan door Hem, wij gaan niet ten onder”.[1]
Laten wij dat woord van Augustinus deze dagen in ons hart bewaren en overwegen, dat wij de stille nederigheid van het ezelsveulen tot de onze maken en wij de koning volgen die niet op een paard kwam, met macht en geweld, maar zachtmoedig en nederig van hart. Dan ligt ondanks alle duisternis en dood Pasen in het verschiet.
Abt Thijs Ketelaars
[1] Augustinus, preek 189,4 slot