Preek 15 mei 2022

Cpa5 2022 Hand. 14,21-27;Apoc. 21,1-5a; Joh. 13,31-33a.34-35

 

Er valt vandaag veel te vieren en te gedenken en daarbij dringt zich de vraag op ‘waar te beginnen en wat terzijde te laten om niet te verdwalen. Het is de vijfde zondag in de Paastijd, het is ook de zondag voor de Oosterse kerken en het is de zondag waarop in Rome tien leerlingen van Jezus, 4 vrouwen en 6 mannen, heilig worden verklaard.

En bij die tien bevindt zich ook een Nederlander zoals u weet, Titus Brandsma, een echte Fries. Precies 80 jaar geleden omgekomen in het concentratiekamp Dachau. Een man wiens heiligheid niets van doen had met zweverigheid en vrome praat, maar met trouw aan de fundamentele waardigheid van elke mens en het zich sterk maken voor vrijheid van meningsuiting, niet om een ander te verguizen of zwart te kunnen maken, maar om de waarheid te zoeken en te dienen. Hij heeft er zijn leven voor gegeven.

En dat brengt ons bij het evangelie van vandaag. Het waren maar een paar zinnen uit het 13e hoofdstuk van Johannes. Die woorden krijgen hun ware betekenis alleen als we de context niet uit het oog verliezen.  Jezus spreekt ze op het ogenblik dat Judas van tafel is weggegaan bij het laatste avondmaal om Jezus te verraden. Na dat vertrek horen wij Jezus zeggen ‘nú is de mensenzoon verheerlijkt en God is verheerlijkt in hem’. Hoe rijm je die woorden met de situatie? Judas verlaat de kring om Jezus aan te geven en Jezus spreekt over zijn verheerlijking. Wat is dat dan ‘God verheerlijken’? Is dat niet trouw blijven aan je meest eigen roeping? En daartoe heeft Jezus dag in dag uit geluisterd naar Gods stille stem. Hij heeft geluisterd in de stilte van de nacht, in het gebed en in het leven van alledag en bij de voorlezing van de Schrift. En al luisterend heeft hij gehoord hoezeer God hem beminde. En vanuit die oergrond heeft hij zijn roeping beleefd, de roeping van ons allen: mensen beminnen, allen zonder onderscheid, met de liefde die uit God is, Hij die zijn zon laat opgaan over goeden en slechten. Jezus zegt er ja op, niet omdat hij de dood niet vreest of het leven niet de moeite waard acht. Hij zegt ja omdat alleen zo God verheerlijkt wordt en er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde verschijnt waar God zelf bij de mensen woont, een wereld waar God alles in allen is.

Grote woorden die door het leven van alledag niet zelden worden tegengesproken, maar die overeind blijven in de overgave en de vrede waarmee Jezus het leven heeft aanvaard. Op die weg heeft Jezus navolgers gekregen, die net als hij vanuit een innerlijk luisteren naar het leven dat hun was geschonken, hebben geleefd. Zij hebben Gods wil gedaan door in het leven van alledag aan de liefde geen grens te stellen en tegen alle verdrukking in de waarheid te zoeken en te dienen. De heiligen die vandaag op de kalender worden bijgeschreven, horen in die rij thuis. Zij zijn in Jezus’ voetstappen getreden en hebben in soms heel barre omstandigheden niet opgehouden mensen te beminnen en de waarheid te dienen. Zo hebben ook zij God verheerlijkt in hun broze bestaan en zijn zij in een duistere wereld een licht op de kandelaar, een baken van hoop.

Je hoeft daarvoor geen heldendaden te verrichten, maar om het met Titus eigen woorden te zeggen ‘Wij zijn niet geroepen om in het openbaar levend grootse, opvallende en druk besproken dingen te doen… het is wél onze plicht om de gewone dingen op grootse wijze te doen, dat is met een zuivere intentie en de inzet van heel de persoonlijkheid.’[1] Het leven van Titus Brandsma speelde zich grotendeels af aan de universiteit waar hij les gaf en in de wereld van de journalistiek. Twee terreinen waarop veel mensen toen en nu werkzaam zijn. Maar waar anderen hun principes verlieten om het vege lijf te redden of om ander voordeel, daar bleef Titus trouw, omdat zijn doen en laten gegrond was in een innerlijk luisteren, in zijn geworteld zijn in de stille overgave aan God, die hem de waardigheid van de mens deed hooghouden, allen zonder onderscheid, wie of waar ook, allen kinderen van God, de een niet minder dan de ander. Trouw ook aan het beginsel in de journalistiek de waarheid te dienen en zich niet te laten intimideren of toe te geven aan stemmen die eisen zich te voegen naar een ideologie die niet stoelt op evangelische grondslag. ‘Blut und Boden’ zijn toen en ook nu geen grond waarop een vreedzaam en menswaardig bestaan kan worden opgebouwd.  Titus Brandsma, hij was een principieel mens, maar tegelijk ook een irenische mens, geworteld als hij was in de stilte en innerlijke vrede van God. Wanneer hij in de gevangenis van Scheveningen op 22 januari 1942 op last van de Gestapo zijn laatste geschrift aan het papier toevertrouwt, dan eindigt hij zijn kritische beschouwing over de NSB en de Duitse bezetting van ons land met de woorden: ‘God zegene Nederland. God zegene Duitsland, God geve, dat beide volkeren weldra weer in volle vrede en vrijheid naast elkaar staan in zijn erkenning en tot zijn eer, tot heil en bloei van beide zoo na verwante volkeren.’ ‘Voeg daar het getuigenis aan toe uit Dachau, waar hij tot zijn medegevangenen zegt “men moet voor deze mensen (de bewakers) bidden opdat ze tot inzicht komen’, en je beseft dat hier een mens staat die vrij is, hoe gebonden ook, een mens in wie God verheerlijkt wordt en de naaste wordt geëerd. Een mens die 80 jaar geleden werd omgebracht en wiens woorden vandaag spreken in een wereld die nood heeft aan waarheid in journalistiek en leven, een wereld die uitziet naar daden die leiden kunnen tot verzoening en vrede, in eigen land en ver daarbuiten.

Titus en zijn heilige metgezellen mogen ons inspireren tot vernieuwde evangelische inzet in bidden en werken, in spreken en zwijgen, opdat het aanschijn der aarde mag worden vernieuwd en vrede aller deel wordt. AMEN.

Abt Thijs Ketelaars

[1] Titus Brandsma magazine pg. 13 citaat uit 1934

Nieuwsbrief

Schrijf u vrijblijvend in en blijf op de hoogte van de activiteiten van Abdij van Egmond.

We respecteren uw privacy. Sint-adelbertabdij zal uw e-mailadres nooit delen met derden.
© 2024, Abdij van Egmond Algemene voorwaarden