20211224 kerstnacht Lc 2, 1-14(20)
Afgelopen zondag ging opnieuw de lockdown in en juist op die dag hoorden wij in de liturgie een reisverhaal. En wat voor een. Maar Maria ging met spoed naar haar nicht Elisabeth. Zij kon, wat velen nu niet kunnen, vrij reizen. Vrij omdat er geen beperkende maatregelen waren, maar vrij bovenal omdat zij vertrok vanuit een innerlijke bewogenheid. Van binnenuit gedreven begaf zij zich op weg. En in de spoed herkennen wij haar bevlogenheid, haar vreugde en verwachting.
In deze kerstnacht horen wij opnieuw vertellen van een reis. Maar deze keer kunnen wij niet zeggen dat Maria en Jozef ervoor stonden te trappelen. Integendeel, het was geen vrije keus, het was een opgelegde tocht.
Wij hoorden hoe keizer Augustus een volkstelling uitschreef. De goede verstaander weet dat er ooit eerder in de Schrift sprake was van een volkstelling. Koning David had het in zijn hoofd gehaald een volkstelling uit te schrijven, want hij wilde weten over hoeveel weerbare mannen hij kon beschikken. Maar dat liep verkeerd af. Waar mensen geteld worden, waar het nummers zijn in een machtsspel ligt dood en verderf op de loer.
En vandaag is het de beurt aan keizer Augustus. Ook hij wil tellen. En wij horen hoe mensen op keizerlijk bevel zorgen voor volle wegen en pleisterplaatsen. En dat alles omwille van de macht. Je zult maar hoogzwanger zijn en een tocht door het bergland moeten maken.
En in onze dagen is het niet veel anders. Dat oude verhaal is nog springlevend. Hoe velen zijn er niet noodgedwongen op weg en op drift omdat machthebbers hun spel spelen en mensen worden ingezet als pionnen of enkel nummers zijn.
Het kerstverhaal begint verre van idyllisch. Gods menswording speelt zich niet af in een wereld van pais en vree, maar hij waagt zich in ons duister bestaan, waar mensen worden afgeschreven in plaats van te worden opgeschreven in het boek des levens.
De schepping moet voor God een avontuur zijn geweest, de herschepping is het niet minder. Wij zien het aan de hinderpalen die Hij ontmoet, heel de geschiedenis door. En het nieuwe hoofdstuk dat God in de geschiedenis gaat schrijven kent ook al gauw een obstakel. Gedwongen op weg en bij aankomst op de plek geen huis, het was er al overvol. Er was geen plek en dan rest niets anders dan een kribbe, een plaats temidden van het vee. En de traditie heeft daar niet zonder reden de os en de ezel uit het boek Jesaja bijgehaald. ‘Een ons kent zijn eigenaar, een ezel de krib van zijn meester; maar Israël weet van niets.’ Daar wordt midden in die nacht het kind geboren dat Maria onder het hart draagt.
En dan verschuift in het verhaal ineens het perspectief. Zaten we zojuist in een wereld waar wordt geteld en er niet voor ieder een plek is, nu komt een engel uit den hoge en met zijn woord krijgt alles een ander kleur en klank. De tegenstelling kan niet groter zijn. De hemel werkt niet met nummers, en dit kind in een eindeloze rij van mensen, krijgt een naam en wat voor een. Heden is uw een redder geboren, Christus, de Heer. Dit kind, door machtigen niet opgemerkt is van Godswege een belofte van leven en vrede. God zelf gaat in deze kwetsbare gestalte met ons een weg van ontferming. Niet met macht en majesteit, niet uit de hoogte, maar door de pijn en de moeite van het leven met ons te dragen, een weg door de woestijn te gaan, om allen als kinderen van God een eigen naam en gezicht te geven, om ze thuis te brengen bij God, zijn Vader. Maar voorlopig ligt dat alles nog in het verschiet.
Maar er zijn op aarde niet enkel keizers en machtigen, er zijn ook herders op het veld, kleine luiden, die in de nacht van het leven aangesproken worden door de engel. En waar de machtigen geen oor en oog voor hebben, daar laten zij zich raken. Wakend in de nacht, waar de stilte koning is, zijn ze een en al aandacht voor wat hen wordt aangezegd. En met de aankondiging van dit kind, klinkt er geen wapengekletter bij het leger uit de hemel, maar ze laten zich horen met een lied, waarin Gods visioen met de wereld opklinkt.
En ook nu gaan er weer mensen op weg. De herders maken de reis naar Bethlehem, vrijwillig en vol verwachting. En juist als Maria op haar tocht naar Elisabeth gingen ook zij met spoed, gedreven door hemelse stemmen die in hun oren zongen. Op zoek naar een kind met een hemelse belofte. En wat zij vonden overtrof alle verwachtingen. Voor het oog was het een en al schamelheid, je zou de ouders en het kind een betere plek toewensen, maar kon God zich ooit kleiner hebben gemaakt dan dit kind?
Elk mensenkind is een verhaal en God schrijft in dit mensenkind zijn eigen verhaal zoals hij het met ons allen doet. Maar elk verhaal is uniek, en de herders vertellen wat zij over dit kind in hun nachtelijke waken hebben gehoord. Herder zal het zijn van Godswege, brood des levens liggend in een kribbe. Met een naam en gezicht, zo enig en uniek, dat het voor allen een woord van vrede heeft, een woord van vrede en leven is.
Dit kind, het zal niet tellen en ook niet uit zijn op macht, het zal zoals bij zijn geboorte de laatste plaats innemen. Het zal zich scharen tussen mensen die niet in tel zijn, die in de wereld geen naam en gezicht hebben.
Kerstmis, wij vieren dat God de laagste plaats heeft ingenomen, je kunt hem gemakkelijk over het hoofd zien. Dieper dan Hij kun je niet afdalen. Is dat goed nieuws? Ja, het is engelenzang waard, want nu kan niets of niemand ons meer scheiden van de liefde van Christus, zelfs de laatste plaats niet. Laten we daarom niet aan die plek voorbij zien en geven wij een plaats aan allen die zich daar ophouden. Dat we nooit te horen krijgen dat we aan hem voorbij zijn gelopen, aan hem die onze vrede is. AMEN.
Abt Thijs Ketelaars