20220711 Hoogfeest van Benedictus Spr.. 2,1-9; Kol. 3,12-17; Lc. 22,24-27
Het hoogfeest van Benedictus is niet alleen het einde van een hele reeks feesten, maar het is ook nog een soort toegift op onze jaarlijkse retraite, die wij gisteren afsloten met de vernieuwing van onze geloften.
Een toegift dus, om al het goede, mooie en inspirerende van de voorbije tijd te laten bezinken en als zaad in de akker tijd ter ontkieming te geven. Misschien ook tijd om toch ook stil te staan bij het onkruid dat we hebben ontdekt tijdens de retraite en dat vraagt om een adequate behandeling. Want de akker van ons leven kent nog niet de paradijselijke staat waarnaar wij allen verlangen. En dat geldt al evenzeer voor het Europa waarvan Benedictus de patroon is. Het kan ons als monniken niet onverschillig laten dat de Benedictijnse pax, de vrede die de Heer ons heeft toegezegd, op tal van fronten niet op een warm onthaal kan rekenen. Terwijl wij daar toch voor geschapen zijn en het de droom van God en van ons allen is. ‘Zoek de vrede en jaag hem na’, horen wij Benedictus tot de nieuweling in de proloog zeggen. En op die weg zijn wij allen nog nieuwelingen zoals wij elke dag weer ervaren.
Op die weg van gedurige bekering, want dat is het, komt de liturgie ons vandaag tegemoet met drie lezingen die ons de richting wijzen. Het boek Spreuken bevat een schat aan levenswijsheid en de schrijver doet er alles voor om ons die rijkdom door te geven. Hij spoort aan de wijsheid te zoeken, die – zo laat hij doorschemeren- niet voor het oprapen ligt. Je moet ernaar speuren als naar zilver en verborgen schatten, en dat vergt inspanning en volharding. Het komt aan op het spitsen van de oren en je hart neigen naar inzicht om God en zijn weg met ons te ontdekken. Luisterend leven heet dat. Niet meegaan met de waan van de dag, ook niet kost wat kost vasthouden aan traditie en verleden, maar in het heden van God speuren naar de weg die naar vrede leidt, vrede met God, vrede met jezelf, vrede met de wereld. Elke dag opnieuw.
Luisterend leven, wie heeft het beter gedaan dan Jezus zelf, die een leven lang in gebed en in de omgang met mensen geluisterd heeft naar de stille stem van God die spreekt van leven en waarheid. Dat vraagt om waakzaamheid, om momenten van inkeer en stilte om niet in het lawaai en de hectiek van alledag te verdwalen. Misschien denken wij dat ons monniken dat niet zal overkomen, maar bewaken wij voldoende de innerlijke ruimte waar de stem van God kan worden gehoord en vrij spel krijgt?
De passage uit de Kolossenbrief sluit daar nauw op aan. Paulus spoort ons aan de oude mens af te leggen en ons te bekleden met de nieuwe mens, die Christus is. Ook daar komt het geduld en de volharding om de hoek kijken, want het afleggen van de oude mens gaat helaas niet zo gemakkelijk als het uittrekken van een colbertje. De ervaring heeft ons geleerd dat die oude mens veel vaster aan ons kleeft dan wij soms denken. Ook hier geldt: steeds weer een nieuw begin maken. En daarbij misschien de wijze raad van onze oudvaders niet vergeten, die aansporen om niet alles tegelijk te willen en te doen. En bovenal in het gezelschap van Jezus blijven. Je door hem elke dag weer in de dagelijkse lectio laten meenemen in zijn omgang met het leven. Kijken, luisteren, vragen en stil verwijlen. Laat hij ons helpen als de vroegere hulp bij de paskamer om gaandeweg in het nieuw gekleed te gaan en anderen van dienst te zijn met de gezindheid van Christus in woord en werk, in gebed en dankzegging.
En dan het evangelie van deze dag. Dat is heel ontnuchterend, wanneer je bedenkt op welk moment de woordenwisseling plaats vindt. Ze zijn al geruime tijd met Jezus opgetrokken. Ze hebben hem van dichtbij meegemaakt, ze hebben met hem gesproken en ze hebben gevraagd hoe te bidden. En toch, juist op die laatste avond dat zij samen zijn en hij hun brood en beker heeft gereikt als teken van zijn onvoorwaardelijke prijsgave, juist op dat moment ontstaat er ruzie onder hen. En het gaat niet over een futiliteit, maar over de baas spelen, wie van hen de eerste is. Een verhaal zo oud als de mens. Almaar weer íkke, ikke’, in plaats van de voeten van de ander wassen en je leven geven opdat de ander zou leven. En Jezus gaat het hun nog een keer geduldig uitleggen. Zij krijgen geen uitbrander, maar een laatste woord dat hij niet gekomen is om te heersen, die wereldse manier van doen is hem vreemd zoals ze vreemd is aan God zijn Vader. Die schept en herschept elke dag om mensen leven te geven, en Jezus heeft niet anders gedaan: geven en vergeven opdat mensen worden opgericht en er gemeenschap wordt opgebouwd die God eenstemmig eert en dank zegt.
De vreugde van het dienen, van het de ander groter laten zijn, de leerlingen staan nog steeds aan het begin van een weg en wij misschien met hen. Een ding mag daarbij onze troost zijn. Jezus geeft niet op, hij zegt niet’ nu is het wel genoeg’, maar hij begint opnieuw met hen voor de zoveelste keer.
De vrede en de dienst aan de ander, zij hebben het in onze wereld zwaar te verduren. Wij zien het om ons heen dichtbij en veraf. Misschien zien wij het ook in ons eigen hart en in onze groep. Je zou er moedeloos van kunnen worden, het geloof, de hoop en de liefde erbij kunnen verliezen. Maar de Schrift leert ons vandaag op het hoogfeest van Benedictus, dat God niet moe wordt elke dag met ons opnieuw te beginnen, ons het kleed van de nieuwe adam aan te reiken. En Jezus doet het hem na en nodigt ons ertoe uit. Dat moge onze hoop en vrede zijn. Tot wie zouden wij anders gaan? AMEN.
Abt Thijs Ketelaars