Nieuws

Preek 13 oktober 2024

Dierbare zusters en broeders, 

Hoe kruipen wij door het oog van de naald? 

In onze samenleving hebben wij vandaag de dag  mogelijkheden om het leven te faciliteren en te veraangenamen, die vroeger ongekend en ondenkbaar waren. Ze zouden het leven zoveel mooier kunnen maken, maar het lijkt soms of de mensen deze vooral gebruik om het elkaar lastiger te maken. Op internationaal, landelijk en zelfs plaatselijk niveau zijn er geschillen en moeilijkheden. Zo is het in ons rijke Westen en in veel andere landen is het nog schrijnender, en kost het talloze levens. Met de leerlingen van Jezus kunnen wij ons afvragen: “Wie kan er nog gered worden?” 

In het evangelie van deze zondag waarschuwt Jezus ons voor de gevaren van rijkdom. Voor de leerlingen was dit gevaar niet zo vanzelfsprekend. Als de rijken niet gered kunnen worden, vragen ze zich af: “Wie kan er dan gered worden?” In het Oude Testament werd rijkdom vaak voorgesteld als een zegen van God. De oude patriarchen waren door God gezegend en  rijk. Tegelijkertijd werd armoede vaak voorgesteld als het resultaat van luiheid, verwaarlozing, of onverstand. In Israël kende in het verleden een samenleving waarin bijna alle mensen op elkaar betrokken waren en leefden in een uitgebreid familieverband, totdat een grotere rijkdom voor sommigen en grotere armoede voor anderen verschillen deed ontstaan.  De mensen groeiden uit elkaar. Archeologen bevestigen dat waar eerder rijk en de arm hun woningen broederlijk in elkaars buurt hadden staan, er nu afzonderlijke wijken ontstonden voor rijken en voor armen. Wijze mannen en profeten namen de verdediging van de arme mensen van het land op zich, tegen degenen die heel vaak rijk werden ten koste van de minder gelukkigen. Rijkdom gold niet langer als een zegen van God en armoede als een straf voor zonde door luiheid en verwaarlozing. Voor de profeten zijn het nu de armen, die door God gezegend zijn en door hem bemind. Rijkdom is niet langer een geschenk van God. Als grootste goed geldt niet langer de goederen van de aarde, goud en zilver, maar, zo leerde de eerste lezing ons, intelligentie en wijsheid. En Jezus zal hetzelfde zeggen: “Wee jullie rijken (Lc. 6/24) … Omdat het moeilijk is voor degenen die rijkdom hebben om het Koninkrijk binnen te gaan … 

Het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het Koninkrijk van God binnen te gaan.” In deze woorden, hard voor de rijken, heeft Jezus zeker in de eerste plaats  harteloze rijken voor ogen, mensen die niets van hun bezit willen delen. Kijk naar de rijke man die vandaag naar Jezus toekomt. De Heer veroordeelt hem niet, maar hij heeft medelijden met hem, want zijn rijkdom verhindert hem Jezus te volgen op het pad van armoede met het oog op het Koninkrijk , op het pad van overgave aan Gods Voorzienigheid, om afstand doen van het bezit zoals de Heer vraagt ​​van degenen die hij roept om hem te volgen bij het verkondigen van het goede nieuws. Jezus vraagt niet aan alle mensen ​​om op zo’n manier afstand doen van alle bezit. Er zijn graden. Men kan Christus volgen, zijn discipel zijn, terwijl men een huis, akkers, man of vrouw en kinderen bezit. Jezus keurt ook goed dat Zacheüs slechts de helft van zijn bezittingen aan de armen offert. Zijn vrienden in Bethanië Lazarus, Martha en Maria waren beslist niet arm in hun gastvrij huis; toch noemt Jezus hen zijn vrienden. Wat Jezus afkeurt, is de rijkdom die tot slaaf maakt, die iemand vervult van nodeloze zorgen, die het hart sluit voor de ander. Hij keurt dwaze rijkdom af, rijkdom die tot zonde leidt, rijkdom verworven ten koste van de armen, van slecht betaalde arbeiders. 

Toch is zelfs eerlijk verworven rijkdom een reëel gevaar: geld heeft altijd de neiging om ons te domineren, om de plaats van God in te nemen. Zeggen dat het voor een rijk persoon moeilijk is om het Koninkrijk binnen te gaan, houdt in dat de armen gemakkelijker daar binnen kunnen  komen. Daarin ligt de ware betekenis en de ware wijsheid van dit pessimisme van Jezus tegenover rijkdom, de reden voor de strengheid van zijn woorden tegen de rijken. Het is geen onvoorwaardelijke veroordeling van alle bezit, evenmin een zaligverklaring van alle armen, maar het stelt niettemin als ideaal van het christelijk leven het afstand doen van de goederen van deze wereld voor. Dit is ook de reden waarom de Kerk door de eeuwen heen altijd het religieuze leven heeft goedgekeurd en aanbevolen en dat ze altijd gehoor geeft aan de oproep van Jezus om afstand te doen van elk bezit: “Ga, verkoop wat je hebt, geef – aan de armen, kom dan en volg mij”.  

Je kunt je machteloos voelen door de grootte van de problematiek. Maar ik denk dat dit niet de bedoeling is. 

Het evangelie is een blijde boodschap. God vraagt niet het onmogelijke.  We mogen blij zijn met de goede dingen van het leven. We mogen gelukkig zijn als we   een fijn huis hebben, als het leven ons toelacht en   mooie mogelijkheden biedt. Maar we moeten de ogen niet sluiten voor de noden om ons heen, we moeten   niet blind zijn voor onrecht, en er zeker niet van profiteren, maar naar mogelijkheid moeten wij bijdragen aan een betere wereld. Dat kan ieder van ons maar voor een heel piepklein stukje, maar als we dat samen doen dan groeit er iets moois. Zou daarin geen wijsheid te vinden zijn, en zullen wij zo straks niet de eeuwige rechter onder ogen durven komen? Met Gods hulp is  een betere en een meer gelukkige wereld mogelijk. Daarvoor willen wij danken en daarom willen wij bidden. Samen hebben wij deel aan de eucharistische gave. De Heer komt naar ons toe op de meest bescheiden en verborgen manier. Maar als wij Hem ontvangen in een goede gesteltenis dan werkt Hij wonderen in ons uit. Dan kruipen wij door het oog van de naald, en dan mogen wij meebouwen aan het koninkrijk der hemelen dat groeit waar mensen aandacht hebben voor elkaar en niemand laten vallen. Laten wij daar met elkaar in geloven en samen voor bidden in deze viering. 

br. Gerard Mathijsen osb

Zondag 28 B  13 oktober 2024 

Kerkwijding 7 oktober 2024

‘Als de ziel ziek is, heeft dat ook zijn weerslag op het lichaam’. Dat is een citaat uit de preek van vorig jaar op het hoogfeest van kerkwijding. Toen ging het over de zorgelijke staat van ons aardse huis, de schepping, en over de niet minder zorgelijke staat van de kerk, ons geestelijk thuis. Geen van twee lijkt dit jaar in een betere conditie te verkeren, integendeel. Het zou een reden kunnen zijn om de preek van vorig jaar te herhalen. Maar het lied waarmee wij deze feestdag begonnen tijdens de lezingendienst zette mij op een ander spoor. Daarom moet Zacheüs vandaag misschien in de boom blijven zitten.

Wij zongen in de vroege morgen het lied dat begint met de woorden ‘dit huis gereinigd en versierd’. En de laatste regel van het slotcouplet eindigt met de woorden ‘en maak ons tot uw heiligdom’. Wat bij het begin een simpel huis is, een stenen optrek, is aan het eind een heiligdom, niet van hardgebakken stenen, maar van vlees en bloed. Wij zongen immers ’maak ons tot uw heiligdom.

Daarmee is in een paar woorden gezegd dat het feest van kerkwijding niet gaat om een stenen gebouw, maar om een geloofsgemeenschap. Maar pas op, dat is misschien tekort door de bocht, want al die jonge mensen die op zoek zijn naar een woning weten maar al te goed, dat het almaar wachten daarop een aanslag is op de opbouw van een leefgemeenschap. En dat geldt ook voor de geloofsgemeenschap. Waar ze geen plek heeft om samen te komen, waar die wordt afgebroken, zoals in ons dorp nu het geval is, daar is het gevaar groot dat de gemeenschap ook verdwijnt. Of je daarvoor een heel grote kerk moet hebben, is een ander verhaal. Maar zoals de ziel niet kan bestaan zonder een lichaam, zo is het ook voor een geloofsgemeenschap zonder een huis. Die twee hebben elkaar nodig.

Maar nu terug naar het lied van hedenochtend. Het begon zoals gezegd met een stenen huis gereinigd en versierd en het eindigde met een heiligdom van levende stenen. Maar voor het zover is, moet er wel een en ander gebeuren. Het huis moet op orde zijn, want als het er een varkensstal is, komt er geen mens. Niet alleen de architectuur, maar ook de inrichting en de orde en netheid van een gebouw doen iets met een mens. Dat is niet allemaal om het even. Maar daarmee zijn we er nog niet, want als die kerk geen bezoekers krijgt, geen mensen die er iets, ja iemand komen zoeken, kan er geen huis uit levende stenen worden opgebouwd. En dat is toch waar het ten laatste om gaat: dat er een levend gemeenschap wordt opgebouwd, hier in dit huis. Een

gemeenschap die als ze de kerk verlaat staat als een huis, waar men elkaar weet te dragen en te dienen als het ene lichaam van Christus met zijn vele ledematen.

Maar hoe zal dat geschieden? Het lied vertelt het ons. Er is sprake van mensen die in dat huis “komen in lief en leed”. Dat huis wacht op ons, we zijn er welkom en het verwacht ons zoals wij zijn. Met onze vreugde en ons verdriet, met onze zorgen en onze dromen. Want dit huis is nog voor er iemand binnengaat een bijzonder gebouw. Iedereen kan er binnenlopen. Dat kun je bij een huisdeur niet doen, maar bij de kerk kan dat, en je vindt er altijd gehoor, hoe stil het er soms ook is.

Tegenwoordig is het zelfs te stil op veel plekken. Niet dat de Heer er niet zou zijn, maar wij mensen laten de deur links liggen en dan wordt het binnen stilaan een leeg huis waar geen ontmoeting meer plaats vindt. En juist daarvoor is het toch gebouwd. Dat wij in de kerk een plek hebben waar wij de Heer kunnen ontmoeten in zijn woord en aan de tafel waar je wordt genodigd. om vrienden te worden met hem en met elkaar, om tot een levende gemeenschap te worden opgebouwd waarin het leven wordt gevierd en gediend.

Wij komen in dit stenen gebouw dat aan de Heer is toegewijd om te worden opgebouwd tot een levende tempel, het lichaam van Jezus Christus. En die transformatie, die transfiguratie komt maar tot stand omdat niet alleen wíj naar dat kerkgebouw komen, maar omdat ook de Heer naar dit huis komt. ‘Wij komen hier in leef en leed’ zo zongen wij vanmorgen, maar we zongen ook ‘kom haastig, Here Jezus kom en maak ons tot uw heiligdom.’ Ja, er klonk zelf ‘dat Christus in ons midden zij’. Dat komen en die aanwezigheid van de Heer maakt van dit huis een bruiloftszaal. Hier wordt de bruiloft gevierd van God met de mensen, een verbond waar hemel en aarde elkaar raken. Het is de plek waar wij vieren dat God zich op leven en dood met ons verbonden heeft, voor goede en kwade dagen. In Jezus geeft Hij zich met huid en haar, met hart en ziel, tot aan zijn laatste ademtocht. Aan zijn tafel roept hij ons samen en breekt hij ons het brood en reikt ons de beker, tekens van een liefde die zichzelf niet telt en sterker dan de dood. En wie daarvan eet en drinkt, wordt van zijn Geest vervuld, wordt opgenomen in het lichaam van Christus. Waar dat aan ons geschiedt, wordt het lied vervuld waarin wij in de laatste strofe zongen “En laat eendrachtig samenzijn op ons gebed het amen zijn”. Moge dat ons op deze verjaardag ten deel vallen. AMEN.

Abt Thijs Ketelaars

Preek 11 augustus 2024

Afgelopen dinsdag vierde de kerk het feest van Jezus’ verheerlijking op de berg. Voor monniken is dat een van de mooiste feesten van het jaar.  Dit jaar was het extra feestelijk omdat een van onze broeders zijn eeuwige professie aflegde en daarmee getuigde van zijn vertrouwen dat God zich door hem wil laten zoeken en vinden in deze gemeenschap, op deze plek, door trouw te leven in overgave aan het woord van de Schrift. De viering was bijzonder sfeervol omdat de kerk bomvol was, met mensen die van harte deelden, en dat uitten in gebed en zang. We vierden samen en wisten de Heer aanwezig in de gemeenschap.

Vandaag horen we van de weg die de profeet Elias moest gaan. Elia was een dappere profeet die geprobeerd had om het volk van Israël en de ontrouwe koning Achab weer terug te brengen tot de dienst aan de ware God. In zijn eentje had de profeet een wedstrijd georganiseerd met de 400 profeten van Ba’al om te zien wiens God vuur zou produceren om een offerstier te verbranden. Hij had gewonnen – of liever de ware God van Israël had gewonnen. Het was een grote triomf. Maar daarna zakte zijn moreel in, omdat hij de wraak vreesde van koningin Jezebel, die een aanhanger van Ba’al was, en die hem met de dood bedreigde.

Daarom vluchtte hij naar het zuiden van het land, waar dit grenst aan de wildernis, en dat is waar we hem in de lezing van vandaag terugvinden. Elia wenste dat hij dood was. Alles is hopeloos, hij heeft geen energie meer en geen hoop; maar dan komt God hem tegemoet. Een engel – een schepsel buiten de gewone gang van zaken – wekt hem en gelast hem een broodje te eten,  gebakken op de hete stenen naast hem. In de kracht van dat voedsel loopt hij dan helemaal naar de Horeb, wat een andere naam is voor de Sinaï, de plaats waar God oorspronkelijk een verbond sloot met het volk Israël.

Hij deed veertig dagen en veertig nachten over de reis, wat ons herinnert aan de veertig jaar die het volk Israël, op de vlucht uit Egypte, nodig had om het beloofde land te bereiken.

Ook Jezus toont zich een leraar die zijn volgelingen voedt met wonderbaarlijk brood en hen leert te leven naar Gods wil. Jezus is de leraar die  niet alleen de waarheid leert, maar  ook zichzelf geeft als het brood dat wie in Hem geloven naar de waarheid brengt.

“Niemand kan tot mij komen tenzij hij getrokken wordt door de Vader die mij gezonden heeft”. Hoe worden wij getrokken door de Vader? Is dat niet als wij ons eigen beperkte inzicht durven prijsgeven, niet toegeven aan de zucht om te mopperen die ieder mens is aangeboren, maar ons open stellen voor Gods genade, en vervuld worden van een geest van geloof en vertrouwen? Als God ons hart verruimt en moed geeft om onze weg te vervolgen?

Dat gaat niet altijd zo gemakkelijk. Soms kunnen we, net als Elia, diep ongelukkig zijn met hoe de dingen zijn en verlangen naar verandering. We moeten het dal door van teleurstelling, de woestijn van onmacht. We dreigen alle uitzicht te verliezen, en vervallen in gemopper en gemor, zoals de Israëlieten in de woestijn en zoals de Judeeërs als ze Jezus’ woorden horen.

Op onze aardse pelgrimsreis worden wij bekoord door ontmoediging, gemopper en kritiek. Daaraan lijkt niet te ontkomen.  De Judeeërs ergeren zich eraan dat Jezus zegt: “Ik ben uit de hemel nedergedaald.” Hoe kan een mens dat zinnig zeggen? Zij kennen immers zijn ouders. Zij denken dat zij Hem helemaal kennen. Maar zij kennen Hem maar zeer ten dele. Zij missen het inzicht waarvan het begin van het Vierde evangelie getuigt: “In het begin was het Woord, en het woord was bij God, en het woord was God.” Zij hadden nog een hele weg af te leggen om tot beter begrip te komen, tot dieper geloof. Het moet hen door Gods genade worden ingegeven te kunnen geloven dat Jezus niet gewoon een mensenkind is, maar de Mensenzoon, die van boven komt.

Jezus gaat niet redeneren met zijn critici. Hij biedt hun eenvoudig zijn voedsel aan, zoals de engel brood gaf aan Elia. “Eet, sta op en loop.” Eet met een gelovig hart. Voedt u met geloof. Uit kracht van dat voedsel kunt u uw weg gaan en zult u de Vader leren kennen.

Zusters en broeders, de gave van de eucharistie wordt dikwijls beschouwd als het brood voor de engelen, maar ook als beloning voor wie de volmaaktheid hebben bereikt. In het verleden waren pastores dikwijls vanuit ontzag voor de heiligheid van dit geheim vooral bekommerd om mensen van communiceren te weerhouden die niet voldeden aan de kerkelijke norm. Denk maar aan de jansenisten. Maar biedt de Heer zich in deze intieme zelfgave niet aan  juist om mensen op te richten uit hun moeilijke omstandigheden, om hen nabij te zijn in hun pijnlijk onvermogen; als voedsel voor reizigers, pelgrims, mensen onderweg?  Spreekt onze paus niet graag over de kerk als veldlazaret? In de eucharistie komt Jezus de mensen te hulp die willen opstaan en verder gaan op weg naar God en met de hulp van God. Iedere viering begint met een algemene schuldbelijdenis, en alvorens te nuttigen herhalen we die belijdenis van ieders nood aan Gods barmhartigheid. Wij willen de moed niet opgeven, maar opstaan en uit kracht van de hemelse gave verder gaan. Om, zoals Elia gesterkt door dit hemels brood onze missie aan te kunnen, de tocht door de woestijn te kunnen volbrengen. Eet, sta op en loop! Anders gaat de reis uw krachten te boven.

Als wij gelovig, deemoedig en vertrouwvol het brood tot ons nemen waarin Jezus zich aan ons geeft ontvangen wij van Hem het onderpand van eeuwig leven.

Want uiteindelijk is de God door wie we onderwezen worden de God die ons niet alleen woorden geeft die juist zijn, maar zijn eigen Persoon. Wanneer een echt waarheidsgetrouw persoon met ons praat, weten we dat hij niet alleen woorden spreekt, maar iets van zich zelf met ons deelt. Zijn woord is  niet vrijblijvend; het staat voor wat het zegt. En zo is God. Het komt erop aan hoe wij nadat wij hebben gecommuniceerd onze weg vervolgen. Communie ontvangen zonder zijn woorden ter harte te nemen, zonder te luisteren, is onvruchtbaar. Uit kracht van zijn woord onze weg vervolgen, ons laten leiden door het evangelie: dat transfigureert ons leven, en leidt naar de hemelse heerlijkheid. Moge deze viering ons sterken in dat geloof.

br. Gerard Mathijsen

Zondag XIX dhj B 11 augustus. Lezingen: 1 Koningen 19:4-8; Efeziërs 4:30 – 5:2; Johannes 6:41-51

Preek 21 juni 2024

Een heel toepasselijk evangelie voor deze vakantietijd. Jezus nodigt de leerlingen uit om na het volbrengen van hun missie even afstand te nemen en uit te rusten. Een vakantieperiode om op verhaal te komen. Die insteek kan ons vandaag misschien helpen om het evangelie met vrucht te overwegen en er ook ons eigen leven in te herkennen.

Maar toch. Vooraleer we aan die vakantie beginnen, mogen we niet vergeten dat die evangelielezing vandaag gekoppeld wordt aan een passage uit de profeet Jeremia. Daarin worden harde noten gekraakt en ferme uitspraken gedaan. Stof genoeg dus voor bezinning tijdens die rustperiode.

Zowel het evangelie als de profeet spreken over herders en het uitoefenen van het herderschap. Herder en hoeder van mensen zijn, het is een taak die ieder mens is toebedeeld. Elk op zijn eigen plaats en met zijn eigen mogelijkheden en verantwoordelijkheid.  Als de leiders van het volk, de koning voorop, zich niet gewetensvol kwijten van hun taak, als rechtvaardigheid en eerlijkheid in het bestuur ontbreken, dan breken er donkere tijden aan. Dan blijft er van dat beloofde land bitter weinig over, vallen mensen uit de boot, worden de kleinen het kind van de rekening en is het einde vervreemding en ballingschap in plaats van broederschap en wonen in de schaduw van Gods huis.

Die roeping van ons mensen lijkt vanzelfsprekend. Maar een blik om ons heen en een eerlijke blik naar binnen tonen ons hoe moeilijk ons dat soms valt. Duistere praktijken, eigenbelang, mensen zomaar laten vallen, krant en tv maken er dagelijks melding van..

Wie de woorden van Jeremia hoort en overweegt, beseft dat integriteit en rechtvaardigheid nooit een vanzelfsprekende zaak zijn geweest. Toen niet en nu niet. In ons menselijk bestaan met zijn roeping tot hoeden en herderen van de naaste ligt de verleider met zijn zucht naar grijpen en knechten altijd op de loer. In het groot en in het klein. Soms heel openlijk, soms heel subtiel en verborgen. Het vraagt een gedurig onderscheiden of het innerlijk kompas nog zuiver staat afgesteld of dat we ons op dwaalwegen bevinden, die vragen om een ommekeer om onze bestemming niet te verzaken.

De leerlingen hadden blijkens het evangelie een succesvolle tocht achter de rug. Zij brachten Jezus enthousiast verslag uit van hun doen en laten. Maar de drukte maakte een geregeld bestaan vrijwel onmogelijk. Er was zelfs geen tijd om te eten. Het commentaar van Jezus op dat alles is veelzeggend. Geen lang verhaal, maar de uitnodiging om mee te gaan naar een eenzame plek, Oord van verkwikking, plaats waar je op adem kunt komen en je eigen naam mag horen, maar ook plek van beproeving, waar je de schaduwkanten van je bestaan niet kunt ontlopen: mens wie ben je, waartoe ben je op aarde, wat heb je van je bestaan gemaakt?

Vakantie, tijd van verpozen, van uitrusten, van een nieuwe orde vinden in je bestaan, niet aan jezelf voorbijlopen zoals het bij de leerlingen dreigde te gebeuren, niet aan anderen voorbijlopen: ben ik wel mijn broeders en zusters hoeder en herder. Waar draait het om in mijn bestaan?

Zo’n vakantie, zo’n Deo vacare, is niet altijd direct een plezierreis. Je komt er jezelf onherroepelijk tegen, met je licht- en schaduwzijden. De woorden van Jeremia zijn in eerste instantie een bittere pil, maar wie die medicijn neemt, krijgt nieuw leven aangereikt, een nieuwe toekomst. Het leek erop of het allemaal niets meer zou worden, of de kanker zo had ingevreten dat het oude bestel ongeneeslijk was, maar diezelfde kritische profeet spreekt ook een woord van leven. Het mag gegaan zijn zoals het is, we mogen onze roeping hebben verkwanseld of verdaan, een dubbele agenda hebben gevoerd. Het hoeft het einde niet te zijn. Ook nu nog wordt ons een nieuwe kans geboden. God zelf stelt zich garant voor nieuw leven. Midden in de dood, in de mislukking en vervreemding blijft hij met ons begaan, toont Hij zijn compassie. Maar voor je die stille stem mag horen, moet je eerst de drijfwolken laten overtrekken van het jachtige bestaan van alledag, de donkere wolken ook van wat niet goed was en van de kwetsuren je aangedaan, de orkaan misschien van passies en jaloezie. Wie weet, lijkt het erop dat je door dat alles overspoeld wordt. Een stortvloed van indrukken en gevoelens, terwijl jij dacht in de stilte op verhaal te mogen komen. Zo kan het gaan, maar wees niet bang. Laat het allemaal maar komen, maar laat het ook gaan. Laat het los, zie het onder ogen en leg het aan de voeten van Hem die de storm tot bedaren brengen kan en orde kan scheppen uit de chaos.. Geef het allemaal uit handen. Wie weet wordt je dan de luwte geschonken van de stille bries, van de zachte adem van Gods Geest, die een nieuw begin van leven geeft. De diep stilte waarin je werkelijk op adem komt.

De Heer doet ons vandaag zijn aanbod om deze dagen met hem een stille plek op te zoeken, binnen te gaan in de binnenkamer van ons hart en Hem er zijn werk te laten doen. Moge zijn mededogen ons daar dan raken, helen en herscheppen tot mensen die leven voor elkaar, die hoeden en herderen met de vrede van Christus in ons hart. Want daartoe zijn wij geroepen en genodigd, elke dag weer. Amen.

Abt Thijs Ketelaars

PREEK B16 20240721 H09 Mk 6,30-34

Preek 2e advent zondag 2023

Het kerstfeest dient zich aan. Dit jaar is de adventstijd heel kort, en voor sommigen lijkt die tijd nog te lang. Ze zitten al onder de kerstboom en slaan de voorbereidingstijd over, maar wat valt er te vieren als je het pad erheen niet hebt gelopen? Kom je dan wel op de juiste plek uit of raak je misschien verzeild in een pseudo party?  Hoe het ook zij, wij krijgen vandaag in de liturgie twee gidsen aangereikt die ons tot kerstmis zullen begeleiden. Ze wijzen de weg, en hopen ons naar de bron van leven te voeren.  De profeet Jesaja zet vandaag de toon en Johannes de Doper sluit zich bij hem aan als het gaat om het banen van een weg.

‘Troost, troost toch mijn stad’, een woord eeuwen her gesproken tot een volk dat geen toekomst meer zag. Een woord waaraan ook vandaag nood is op zoveel plaatsen. Gaza, Israël, Oekraïne, Sudan, Myamar, Eritrea aan de litanie komt geen einde. En misschien ook wel dichtbij huis, want niet alleen oorlog en geweld maken het leven tot een woestenij, maar wat te denken van eenzaamheid en isolement in de grootstad of in een tehuis waar niemand je lijkt te zien.

‘Troost, troost toch mijn stad’, maar klinken die woorden niet ongepast in al die oorden waar dood en angst de dienst uitmaken. Is het geen godslastering, een leugen of een dooddoener. Hoe waag je het?

‘Troost, troost toch mijn stad’, dat woord wordt hier niet gesproken als een goedkope genade, maar hier spreekt iemand die put uit een diepe bron. Iemand die deelt in de miserie, geen figuur die aan de kant staat, maar zelf deelgenoot is van het duistere lot, die het van binnenuit meemaakt en te midden van nacht en nevel een woord van bemoediging heeft gehoord. Geput uit een diepe bron, gelezen tussen het wit van de regels van de Schrift, gehoord in de stilte. Of misschien in de drukte van de grootstad, te midden van alle hectiek zomaar in de ziel horen fluisteren. Wie zal het zeggen? De lezing van vandaag laat het in het ongewisse. Het kan dus overal gebeuren, maar eenmaal gehoord zoekt dat woord een weg naar anderen toe. De profetenstem in het Jesajaboek is er het grote voorbeeld van. Want wat je wordt toevertrouwd als woord van leven, het verplicht, en zet je op weg naar wie geen weg meer zien, geen toekomst, niets om voor te leven.

‘Troost, troost toch mijn stad’, hoe zou kerstmis er uit gaan zien als wij in een wereld van afgunst, macht en hebzucht de komende weken het woord van troost zouden toelaten in ons hart en op onze beurt brengers van troost en moed zouden worden, niet opdringerig en uit den hoogte, ook niet als verkondigers die de waarheid in pacht hebben, maar als mensen die samen optrekken, die elkaars lief en leed delen en zo samen het duister achter ons laten en een weg banen door de woestijn, vertrouwend op dat woord van troost en toekomst.

‘Troost , troost toch mijn stad’, het begint met het woord, een woord dat opbeurt en moed geeft, maar dan ook een woord dat aanzet tot concrete daden. Er moeten bergen en heuvels geslecht, al die obstakels die ons beletten elkaar te ontmoeten en samen ons in te zetten voor een stad van vrede, een plek waar God zelf thuis komt.

‘Troost, troost toch mijn stad’,  je kunt het maar als je zelf iets van die troost hebt mogen ervaren, die mensenliefde van God, die ons het verleden niet nadraagt, maar popelt om een nieuw begin te maken, toekomst te scheppen voor ons allen, een weg door de woestijn.

Vandaag is er in het profetenboek sprake van iemand met een roeping en wij als kinderen van de profeten ontvangen die met hem. En in het evangelie is er sprake van Johannes, ook een geroepene en die op zijn beurt ons roept en aanspoort.

Mensen troosten en bemoedigen, geen hekken plaatsen, maar wegen banen, paden naar het huis van God onder de mensen. Dat vraagt om veel meer dan het uitschrijven van een cheque voor het goede doel, het zet aan grenzen te verleggen, vooroordelen prijs te geven en aandacht te hebben voor het levensverhaal van mensen. Troosten is meegaan op een weg en het wijzen van een weg waar mensen er niet meer in geloven, waar ze zich mislukt of verloren voelen, of tevergeefs geboren. Samen op weg, want het leven is geen optelsom van individuen maar een gemeenschap die op elkaar is aangewezen en die elkaar opbouwt en tot zijn bestemming voert.

Waar zo geleefd en samen opgetrokken wordt, wordt advent de tijd om naar de vreugdebode te luisteren die de komst van de Heer meldt. Hij zal niet ver blijven, maar onder ons geboren worden. Maar dan mogen we de voorbereiding niet overslaan en nu al de boom optuigen. Dan hebben wij het nodige voorwerk niet gedaan, dan blijft het bij een kunstboom en zal de weg niet worden gebaand, worden obstakels niet opgeruimd en zal het kind in de kribbe geen thuis vinden.

‘Troost, troost toch mijn stad”, laat het woord niet tevergeefs klinken maar laat het binnenkomen in ons hart, en moge het ons de weg doen banen voor de komende, die niet aarzelt te komen in de kwetsbare gestalte van een weerloos mensenkind. God zal ons redden is zijn naam.  AMEN.

Abt Thijs Ketelaars

Badv2 2023 Jes. 40,1-5.9-11;  2Petr. 3,8-14; Mc. 1,1-8

 

Preek 1 oktober 2023

Dit weekend wordt er in ons dorp kermis gevierd. Dat is een oude traditie die teruggaat tot in de Middeleeuwen en nog steeds springlevend is. Vieren, het hoort wezenlijk tot ons menselijk bestaan. Waar we dat vergeten, verleren of niet meer doen dreigt het leven een grijze sleur te worden. Vieren is er voor feestelijke momenten in het persoonlijke, kerkelijke of nationale leven. Een geboortedag, een trouwdag, een professiedag, een kerkwijdingsdag, een bevrijdingsdag.  Maar het leven kent ook droeve momenten. Dan gebruiken wij een ander woord en spreken van gedenken of herdenken. Memorabele dagen, maar van een andere kleur en daarom ook een ander woord. Vieren heeft iets uitbundigs, iets feestelijks. Het dorp viert dit weekend kermis, wij vieren in de abdij vandaag de verjaardag van de professie van de broeders. Nu heeft niet iedereen zijn gelofte op dezelfde dag gedaan, bijvoorbeeld 1 oktober, maar wij vieren elk jaar samen op een en dezelfde dag ieders professie en met dat vieren hernieuwen wij ook ons engagement. En wij doen dat niet zomaar in het voorbijgaan. Aan die professievernieuwing gaat een aantal dagen vooraf waarin wij ons samen bezinnen op onze roeping. Het is een gelegenheid om terug te kijken en een moment om vooruit te zien. Samen, maar ook persoonlijk. Dankbaar en kritisch in het licht van Gods woord. Zo doen wij dat ook vandaag weer.

Dat vieren van en het hernieuwen van de professie gebeurt dit jaar op een heel bijzonder moment in het leven van de kerk, want aanstaande woensdag 4 oktober begint in Rome een nieuwe fase in het synodaal proces waartoe paus Franciscus ons allen heeft uitgenodigd. Synodaal, u weet het intussen, dat Griekse woord betekent ‘samen op weg’. Nu zijn er in de kerk hooggeplaatsten en ook mensen in de lagere regionen die dat maar een nieuwlichterij vinden die de kerk geen goed zal doen. We doen er goed aan die stemmen niet terzijde te schuiven, hoe venijnig ze soms ook zijn. Ze dienen aandachtig beluisterd te worden, hoe moeilijk dat soms ook is, om te zoeken hoe met deze mensen in gesprek te komen om te voorkomen dat mensen uit de boot vallen.

Synodaal, samen op weg, zo staan wij broeders vandaag weer voor de Heer om ons samen optrekken te hernieuwen. Dat doen wij in dankbaarheid om de afgelegde weg, waarop de Heer ons met zijn woord en Geest heeft geleid en bewaard. Wij doen het ook met een kritische blik en belijden ons tekortschieten. We beseffen dat het ook stukwerk was dat soms geen prijs verdiende, dat wij als gemeenschap tekort zijn geschoten of als lid van de communiteit ons ja niet volmondig hebben gehouden. Samen op weg, ondanks alles een reden om dankbaar voor te zijn, want hoevelen hebben niets of niemand die met hen de weg gaat? Samen op weg, vandaag een nieuwe kans en meer dan dat, een uitnodiging en een woord van vertrouwen dat wij aan elkaar gegeven zijn op de éne weg die Christus is. Dat geldt voor onze gemeenschap, dat geldt voor de grote kerk, het geldt ook voor ieder van ons hier samen deze morgen, want allen maken wij deel uit van het éne, levende lichaam van Christus.

Samen op weg, hoe doe je dat? Daar komt de liturgie van deze dag ons op een bijzondere manier te hulp. Wij krijgen de lezingen op een presenteerblaadje aangereikt en het kon niet beter.

De eerste lezing uit de profeet Ezechiël spreekt immers over de weg en we zien hoe dat geen gelopen race is. Integendeel, er wordt geklaagd over de weg en het lijkt wel of we de krant of het journaal voor ons hebben, want het eerste wat we horen is de ander de schuld geven. Ja, God krijgt de schuld omdat het niet loopt zoals verhoopt en verwacht. Nu kan het leven inderdaad heel erg tegen zitten en de weg met obstakels bezaaid zijn, maar voor we God daarvan de schuld geven moeten we ons huiswerk maken. Wij kennen maar een stuk van de weg en weten het einde niet. Dat ligt buiten ons vizier. DE Schrift zegt ons dat God met ons een weg ten leven gaat, ook als het duister is om ons heen. Op die weg heeft ieder zijn eigen verantwoordelijkheid. Wij kunnen onze bijdrage niet afschuiven op een ander. Misschien falen we soms of struikelen we op het pad, maar Ezechiël zegt ons dat God ons daar niet op vastpint. En abt Antonius wist ons al te vertellen dat vallen niet vreemd is aan ons menselijk bestaan, maar dat het erop aankomt weer op te staan, en samen verder te gaan, elkaar dragend en dienend op de weg. Iedere dag weer.

De apostel Paulus sluit met zijn Filippenzenbrief op een heel eigen wijze aan op de woorden van Ezechiël. Hij pleit en dringt aan om toch vooral de eenheid te bewaren. Het zijn heel hartelijke en bevlogen woorden die wij van hem horen, maar de goede verstaander heeft misschien tussen de woorden ook gehoord dat het er in de gemeenschap van Filippi niet allemaal zo harmonieus aan toegaat als Paulus wel verhoopt. Wat zou het synodaal proces, wat zou ons eigen samen op weg zijn niet winnen als iedereen de zinsnede “geeft niet toe aan partijzucht en ijdelheid, maar acht in ootmoed de ander hoger dan uzelf” als leidraad zou nemen op het parcours dat we te gaan hebben. En dan hebben we het nog niet over de hymne die dan volgt in Paulus’ tekst, waar de Christus ons gegeven wordt als degene die zich nergens op heeft laten voorstaan en met ons en voor ons, midden onder ons de weg gaat. Samen op weg.

En dan het evangelie, het kan op verschillende manieren gelezen worden, maar misschien is het niet verkeerd ons vandaag in beide broers herkennen. Soms zijn wij de ene, en bij een ander gelegenheid zijn wij de andere. Maar we zijn en blijven geroepen om als de nieuwe Adam mensen uit één stuk te zijn, herschapen tot gelijkenis met de ene die alles heeft gegeven, beeld en gelijkenis van de Ene, die ons het leven geeft.

Samen op weg, we zijn onderweg, laten we elkaar vasthouden en dragen en nemen wij elke dag de kans waar om ons te bekeren tot de ene weg die Christus is. Hij moge ons, mensen van vallen en opstaan, samen leiden naar het leven in het licht. AMEN.

Abt Thijs Ketelaars.

Adhj26 20231001 Ez. 18,25-28; Fil. 2,1-11; Mt. 21,28-32

Preek 27 augustus 2023

Heeft u nog paraat, broeders en zusters, hoeveel vragen  u de afgelopen dagen heeft gesteld? En hoeveel vragen zijn er in die dagen aan u gesteld? Bent u ze inmiddels vergeten of zijn er misschien een paar in uw hoofd blijven hangen? Feit is dat het leven ons voor allerlei vragen stelt. Heel alledaagse in de trant van ‘wat eten wij vandaag?’ tot heel indringende zoals ‘wat is de zin van mijn bestaan?’

Het hoeft dan ook niet te verbazen dat we in de Schrift op veel bladzijden een of meer vragen aantreffen. Hoe zou het anders kunnen in dat boek van ons geloof dat van begin tot het eind gaat over de weg van ons mensen. Het begint al op de eerste bladzijde waar Adam de vraag krijgt ‘waar ben je?’[1] en de laatste vraag die wij in de Schrift aantreffen staat in hoofdstuk 17 van de Openbaring van Johannes. In het boek Genesis was het God zelf die met vragen begon, en de laatste vraag is van een engel die bij het grote oordeel tegen de schrijver van het boek zegt ‘waarom verbaast gij u?’[2].  Tussen die twee vragen speelt zich onze mensengeschiedenis af, een tijd van vragen en bij tijden ook van antwoorden.

Vandaag worden er in het evangelie twee vragen gesteld en beide malen komen ze uit de mond van Jezus. Dat feit alleen al is opmerkelijk. Weet Jezus dan niet alles, hij is toch de zoon van God voor wie er geen vragen bestaan. Misschien is zo’n uitspraak toch aan een herziening toe. Waarom zou God, waarom zou Jezus geen vragen hebben, want aan het avontuur van de menswording beginnen is voor hem en voor ons toch geen gelopen race. Zo zit het leven niet in elkaar. En bij alle pijn is het maar goed ook, want waar blijft anders de verrassing, de vrijheid en het geheim van de liefde?

Als Jezus mens geworden is, – en dat behoort tot het hart van onze geloofsbelijdenis-   dan is hij een weg gegaan waarbij het vragen niet ontbrak. ‘Wie ben ik?, wat is mijn weg? Hoe leer ik die weg kennen en onderscheiden?’ Vragen van hem, vragen ook van ons, die ook een weg te gaan hebben. En het antwoord op die vragen komen wij hopelijk op het spoor door vragen te stellen aan tochtgenoten, aan onszelf en aan die ongeziene derde op de weg, aan God die wij in het stil gesprek aanspreken, vragen stellen en bij wie wij ons oor te luisteren leggen. Zo heeft Jezus het gedaan, zo geldt het ook voor ons.

Vragen, ze komen soms onverwacht of op een ogenschijnlijk ongelukkig moment. Maar als je zelf de vragensteller bent, doe je er goed aan het juiste moment te zoeken en de juiste manier en toon. Dan is er al veel gewonnen en een stuk van de weg gebaand.

Zoiets zien wij in het evangelie van vandaag. De twee vragen van Jezus staan niet aan het begin van zijn weg met de leerlingen. Dat zou voorbarig zijn, wat zouden de leerlingen kunnen antwoorden? De leerlingen kenden Jezus nog nauwelijks. Je moet al een tijd met iemand hebben opgetrokken vooraleer je kunt vragen ‘wie ben ik voor jou?’ Maar misschien durf je het niet goed of heb je andere aarzelingen. Dan is een omweg op zijn plaats zoals wij vandaag meemaken.

‘Wie zeggen de mensen dat ik ben? ‘ Wilde Jezus dat echt weten of zoekt hij een tussenstap vooraleer hij het op de man af aan zijn leerlingen vraagt?  Hij maakt een omweg en alle leerlingen doen hun zegje. Hij hoort wat er allemaal over hem wordt verteld, wie of wat mensen in hem zien. Maar eenmaal de mannen aan de praat gekregen, komt hij met een heel persoonlijke vraag. Nu is het moment daar. ‘Wie zeggen jullie dat ik ben?’ Nu gaat het er niet meer om wat anderen denken of zeggen, maar zijn de leerlingen zelf in het spel betrokken. Maar waar kort tevoren allen de mond open deden, is het er nu maar één, Petrus, de man die wij kennen als haantje de voorste. Petrus geeft Jezus een naam, een titel ook. ‘Gij zijt de Christus, de zoon van de levende God.’ En uit die woorden blijkt hoezeer Petrus door Jezus is geraakt. Hij heeft in hem iets gezien of vermoed en de woorden die hij daarvoor gebruikt komen van verre. Dat is geen theologische uitspraak, geen kille redenering, maar die naam en die titel is als vloeiende lava, die komt van heel diep.  ‘Gij zijt de Christus, de zoon van de levende God’, woorden die Petrus heeft meegekregen uit oude geloofsverhalen en die voor hem nu een heel nieuwe en bijzondere betekenis krijgen. Waar altijd op gehoopt werd en waarvan de eeuwen door gedroomd was, Petrus bespeurt het hier voor zich. In deze Jezus komt Gods gezalfde onder ons, de koninklijke gestalte die van Godswege zijn volk zal weiden en leiden. In recht en gerechtigheid, in sporen van waarheid. Wat altijd is verhoopt zal nu zijn beslag krijgen, want deze mens Jezus is de  belichaming van Gods zorg voor mensen. Zo is het Petrus vergaan en dat spreekt hij uit. Hij kan niet anders. Maar ondanks deze grote woorden recht uit zijn hart heeft Petrus, zo weten wij,  nog een hele weg te gaan vooraleer hij Jezus en zijn weg echt zal kennen.

Maar daarmee is het verhaal vandaag nog niet uit, er gebeurt nog iets bijzonders. Zoals Simon Petrus aan Jezus een bijzonder naam en titel gaf zo geeft Jezus op zijn beurt aan Simon een nieuwe naam.  Petrus zal hij heten, rots, een kei van een man. Nee, hij was niet volmaakt, maar hij geloofde in Jezus als de ziel van zijn bestaan, als begin en einde van zijn leven en dat van God met ons. Met zo iemand waagt Jezus het, en daarmee begint een verhaal dat tot op heden doorgaat, met vallen en opstaan, met vergeving en nieuw leven, want God schrijft in Christus geschiedenis met mensen van vlees en bloed.  En nu is het aan ons, wie zeggen wij dat hij is? AMEN.

Abt Thijs Ketelaars

Adhj21 2023 Jes. 22,19-23; Rom. 11,33-36; Mt. 16,13-20

 

[1] Gen. 3,9

[2] Openbaring 17,7

Preek 2 juli 2023

De woorden van het Evangelie van deze zondag vormen het besluit van de zendingstoespraak van Jezus tot zijn twaalf apostelen zoals Mattheus die heeft opgetekend. In het spoor van die twaalf hebben in de loop der eeuwen ontelbare missionarissen en zendelingen zich ingespannen om het evangelie overal in de wereld te verspreiden. Wat is daar niet uit voortgekomen? Aan goeds, aan moois, en aan misverstaan? Deze woorden van Jezus hebben onze samenleving diep beïnvloed, onze Europese cultuur gevormd, en ook alle gebieden waar het evangelie is verspreid. Jezus sprak duidelijke taal. Maar ook menselijke taal, open voor misverstaan, voor interpretaties die niet in overeenstemming zijn geweest met zijn verlossende boodschap.
In het evangelie vandaag horen wij geen parabel en geen genezingsverhaal, maar kostbare woorden van Jezus voor wie Hem wil volgen: over hoe wij Hem mogen volgen. Over onze verbondenheid met Hem, en onze relatie met onze dierbaren, met andere mensen, bekend of onbekend.
Maar zoals gezegd spreekt Jezus de taal spreekt van de mensen om Hem heen, zijn tijdgenoten, zijn taalverwanten. Iedere taal heeft zijn eigen idioom. Tegenwoordig hoor je in het openbare leven bijna meer Engels spreken dan Nederlands, maar ik herinner mij nog goed dat ik vele jaren geleden eens een schroevendraaier nodig had en aanklopte bij een Amerikaanse medebroeder. Hij gaf mij die en zei: “you are welcome.” Mijn Engels volstond om hem te verstaan, maar niet om hem te begrijpen. Ik verstond het als: ”wat leuk dat je komt”, terwijl het natuurlijk gewoon een staande uitdrukking is, zoals wij zeggen: “graag gedaan”. Trouwens “staande uitdrukking” wat zullen buitenlanders zich daarbij voorstellen: heb je dan ook liggende uitdrukkingen? Het is maar om te zeggen: waar we Jezus dingen horen zeggen die in onze oren hard klinken zoals in de tekst vandaag “wie vader of moeder meer bemint dan mij, is mij niet waardig, en bij Lucas zelfs: “wie zijn vader niet haat”, moeten wij bedenken dat Jezus de taal van zijn omgeving gebruikt. In onze oren klinkt dat hard, absoluut. Maar we zouden ons vergissen als we het op z’n hollands verstaan! Jezus wil niet dat wij niet houden van onze naasten, Hij wil dat wij onze ouders eren, zelf heeft Hij daarin het voorbeeld gegeven. Maar Hij heeft met ons een nog inniger relatie, de verbondenheid met Hem gaat nog dieper, die schept een band, sterker dan de dood. Dit gegeven vormt het merg van het evangelie, door ons persoonlijk toebehoren aan Jezus zijn wij kinderen van de Vader. Door Hem hebben wij ook met elkaar een heel nieuwe relatie, die uitgaat boven onze gewone menselijke verhoudingen. Daarom noemen wij als christen gelovigen elkaar ook broeders en zusters. Een buitengewoon sterke verbondenheid die wortelt in God en uitbloeit in een leven als christen. Als een man een vrouw huwt, en daarvoor vader en moeder verlaat, blijft hij met hen verbonden in kinderlijke genegenheid en dankbaarheid, hij gaat hen niet haten! Wie gaat beseffen wat het kindschap Gods betekent, hoe een mens zich ten diepste door de Heer gekend, bemind, vergeven, genezen mag weten, krijgt met God een sterke band die ook de dierbaarste relaties overtreft. De Heer vereenzelvigt zich met zo’n mens: “wie u opneemt, neemt Mij op.” Die mystieke eenwording wordt door Paulus in de brief aan de Romeinen uitgewerkt. Paulus heeft een diepe visie, hij is voor een eenvoudig sterveling moeilijk te begrijpen, en ook de grote theologen worstelen met zijn dikwijls moeilijk geconstrueerde taal. Maar gelukkig openen de Schriftlezingen van deze zondag niet met een theologisch traktaat, maar met een vertelling die ieder van ons zal hebben aangesproken. Een heel menselijk verhaal. Elisa was bevriend met een vrouw. Zij woonde in Sunam, een dorpje vlak bij Naïm, waar Jezus later de dode zoon van een weduwe ten leven zal wekken. Deze sunamitische is geen weduwe, maar gehuwd met een welgestelde man. Helaas is het echtpaar kinderloos. Misschien is dat de reden dat de vrouw in haar zorgzaamheid oog heeft voor de nood van de profeet en hem gastvrijheid biedt. Regelmatig ontvangt hij van haar een maaltijd en zelfs een woning, een gemeubileerd vertrek dat altijd voor hem klaar staat. De man Gods is daardoor geroerd en toont zich dankbaar. Hoe kan hij dit uiten? Zijn dienaar vermoedt de diepe kinderwens van het echtpaar. En Elisa gaat daarop in. De vrouw blijft schroomvallig buiten de kamer, maar de profeet voorzegt haar: volgend jaar zult u een zoon aan het hart drukken. Ongevraagd is de hartenwens van de vrouw vervuld. Als later haar kind wordt getroffen door een zonnesteek en overlijdt, geeft de Sunamitische blijk van haar geloof in de profeet en zal hij op haar aandringen haar dode zoontje weer tot leven wekken door zijn vurig gebed. “Wie een profeet opneemt omdat het een profeet is, zal ook het loon van een profeet ontvangen.”
Zusters en broeders, deze lezingen zetten ons aan tot een groot vertrouwen in God. We kunnen denken: God heeft mij zeker in veel opzichten gezegend maar ik word toch ook wel zwaar beproefd. Wie kent niet goede mensen die het onmetelijk moeilijk hebben. En toch! Door alle beproevingen heen draagt God zorg voor ons. En wij geloven dat Hij eens alle doden zal doen opstaan en verrijzen tot een beter leven. Nu in dit korte aardse bestaan worden wij op de proef gesteld. En in onze hoogontwikkelde samenleving waarin het menselijk kunnen zoveel vermag, is het voor ons moeilijk deze begrensdheid te aanvaarden. Wij kunnen niet begrijpen dat er op het politieke vlak dingen gebeuren waarvan zoveel mensen het slachtoffer zijn. Mensen in groot en klein verband, in de wereldpolitiek en misschien evengoed in onze directe omgeving handelen dikwijls onbegrijpelijk. De anglicaanse aartsbisschop Rowan Williams ziet het als de kern van de spirituele uitdaging waarvoor wij zijn geplaatst hoe wij omgaan met de andersheid van de ander. Je hebt daar geen antwoord op. Je moet het verdragen. In die beproeving vasthouden aan het geloof. Natuurlijk is dat niet gemakkelijk. In het evangelie horen wij al: ‘Heer vermeerder mijn geloof! Ik geloof Heer, kom mijn ongeloof te hulp.’ Laten wij altijd bidden om de grote genade van het geloof, voor onszelf, voor anderen.
Dierbaren, de schriftlezingen van vandaag geven ons te verstaan dat wij in de Persoon van Jezus, in zijn vriendschap, zijn liefde en zijn geestelijke nabijheid, een schat hebben die alles te boven gaat. Dat moge ons houvast bieden. Vanuit die rijkdom mogen wij uitgroeien tot open, ontvankelijke, gastvrije mensen, die ons door niets laten scheiden van Gods liefde.

br. Gerard Mathijsen osb

Zondag 13 dhjA 2 juli 2023
Lezingen: 2 Koningen 4:8-11,14-16 | Rom 6:3-4,8-11 | Mat 10:37-42

Preek 19 februari 2023

Deze zondag liturgie biedt ons drie lezingen met uitdagende, maar wel heel mooie uitspraken. “Geen weerstand bieden aan onrecht” “Bemint uw vijanden”. Wat bedoelt de Heer met zulke woorden? Wie is daartoe in staat? En stel dat u het zou kunnen, mag dat dan wel van iedereen gevraagd worden? Kunnen mensen zich niet gekwetst en overvraagd voelen door zulke uitdagingen, die te hoog gesteld lijken. De lat te hoog gelegd. Je mag zulke hoge idealen misschien niet als gebod stellen, maar ze zouden kunnen zijn bedoeld als  uitdaging, als uitnodiging. En wat zou de wereld er anders uitzien als wij mensen zouden proberen hieraan te beantwoorden.

Als we die hoge eisen opvatten als geboden verliezen ze hun glans, maar als we er een uitdaging in horen kunnen ze de wereld in een nieuw licht laten zien.

Ik probeer nu geen les uit een handboek aan de man/vrouw te brengen, maar er in beelden over praten. Jezus zelf heeft niet anders gedaan: Hij sprak in parabels. En aan die parabels verbond hij een duidelijke conclusie. Een opdracht, zou je kunnen zeggen. Zo hoorden wij het vandaag:  “Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is.” Waarin bestaat die volmaaktheid? Jezus heeft dat zelf verduidelijkt: God laat de zon opgaan over goeden en bozen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. M.a.w. God maakt geen onderscheid. Hij oordeelt wel, maar Hij veroordeelt niet. Hij is gul, Hij is barmhartig. Hij is mateloos in zijn barmhartigheid.

Wij mensen zijn geschapen naar Gods beeld. Wij zijn uitgenodigd om daarvan iets te weerspiegelen, volgens onze eigen maat. De mateloosheid van God hoeven wij niet te evenaren, dat zou absurd zijn. Maar ieder heeft zijn eigen maat, en wij moeten niet onder die maat blijven.

Geschapen naar Gods beeld. Laat ik dat verduidelijken door een geschiedenis. Een verhaal uit een samenleving in Zuid Amerika die nog niet beïnvloed was door Europese kolonisatoren. Over mensen die nog niet in aanraking waren gekomen met het evangelie, maar wel mensen, geschapen naar Gods beeld!

In een nederzetting waren twee jonge mannen slaags geraakt en de een had de ander gedood. Hij was door zijn dorpsgenoten overmeesterd en men beraadslaagde welk vonnis hem wachtte.

`Hij heeft een moord gepleegd en verdient de doodstraf’, was het oordeel. `Ja maar niet zomaar, meenden enkele vrienden van de vermoorde jongeman. Het slachtoffer stond in zijn recht en is door de ander schandalig aangepakt. Hij heeft zich misdragen, en niet voor het eerst. We willen dat hij niet zomaar gedood wordt, maar hem laten voelen zoals hij verdient’.

Een oude man kwam daartegen in verzet. Het recht moet zeker zijn loop hebben, vond hij, maar het is niet goed toe te geven aan wraakzucht. Dat zullen de goden ons vergelden. Uiteindelijk wendde men zich tot de vader van de vermoorde jongeman. Wat was zijn mening?  Ze zaten allen  in een kring. De jongeman die de moord had gepleegd lag zwaar gekneveld daar buiten en wachtte bevend op het oordeel. De vader van het slachtoffer zweeg lange tijd. Toen wees hij naar zijn woning, en zei: “daar staat mijn huisje, en daarachter ligt een stuk bouwland en in de prairie loopt mijn vee. Ik heb daar heel mijn leven gewerkt en toen ik niet meer kon heeft onze zoon dat overgenomen en gezorgd voor mijn vrouw en mij, voor ons vee,  onze akker en de tuin. Nu is mijn zoon dood, hij komt niet meer terug, en wij blijven berooid achter. Zijn moordenaar kunnen wij natuurlijk ook doden. Maar wat winnen wij daarmee? Laat hem als straf de taak van mijn zoon overnemen. Laat hij het werk doen wat onze jongen niet meer kan doen”. Daarover moest uitvoerig worden beraad. Het nam veel tijd in beslag. Pas tegen de avond kwamen ze tot een besluit. De geboeide moordenaar werd in het midden geplaatst en de oudste zei hem: “Je ziet daar het huis van de ouders van je slachtoffer. We leggen je de verplichting op levenslang voor zijn ouders en hun bezit zorg te dragen. Als je dat belooft zullen we je jou je schuld niet nadragen en kun je in leven blijven”. De jonge man viel snikkend de vader van zijn slachtoffer te voet. Hij kwam zijn verplichting na, en werd ten slotte voor het bejaarde echtpaar als een zoon, die in de wijde omgeving aan anderen ten voorbeeld werd gesteld..

Deze parabel laat menselijke wijsheid zien. Deze mensen hadden nog geen kennis van het evangelie, en waren ook niet geraakt door alle ellende van een een samenleving die de weg kwijt is. We zien dat in hun gemeenschap het beeld van God naar wie zij geschapen zijn, wel is aangetast, anders sla je elkaar niet dood, maar niet uitgevaagd. Je kunt samen – vandaag zou men zeggen in een synodaal proces- de weg ontdekken die gegaan moet worden om vrede te herstellen en te bevestigen.

Een ander verhaal, nu in een christelijke context:

In WW II zijn verschrikkelijke dingen gebeurd. Overal in Europa, en ook in ons land. Deze week werd bekend dat de dossiers van alle landverraders, en van alle mensen die met de bezetter hebben geheuld of samengewerkt, zijn gedigitaliseerd en openbaar zullen worden gemaakt. Ongetwijfeld zal dat veel losmaken, en zullen kinderen of kleinkinderen van mensen die fout blijken te zijn geweest daar last mee krijgen. Hoe daarmee om te gaan? Moeten de kinderen van mensen die fout zijn geweest gebukt blijven gaan onder die schuld?

De allergrootste oorlogsmisdaad uit WW II is de moordpartij te Marzabotto een kleine plaats in de Povlakte bij Bologna, waar de Nazi’s in in 1944 1830 burgers op afschuwelijke wijze van het leven hebben beroofd, omdat in hun dorp onderduikers waren opgenomen. Een traumatisch gebeuren dat nog steeds niet genezen is. Pastores en theologen hebben zich het hoofd gebroken hoe men moet omgaan met deze wrange erfenis? Vergeven en vergeten? De gemeente van Marzabotto heeft een Zwitserse kunstenaar  gevraagd een monument te ontwerpen ter nagedachtenis, en deze religieus geïnspireerde kunstenaar,  Jozua Boesch wilde zich niet aan dit verzoek onttrekken. Het werd een innerlijk gevecht waaruit een triptiek geboren is die Kaïn en Abel uitbeeldt: links hun beider kreet naar de hemel: een kreet van nood en wanhoop; rechts de verzoening van de twee broers, door de liefde van Christus die neerdaalt, en die  Abel omhelst, maar ook Kaïn de hand reikt en opricht uit zijn verlorenheid; en centraal de twee broers die samen Eucharis­tie vieren, omhuld met een mantel van liefde onder het kruis.

Zusters en broeders, bidden wij dat wij in klein en in groot verband onze menselijke, dikwijls ingewikkelde verhoudingen stellen in het licht van de Heer, dat wij leven als kinderen van de hemelse Vader, dat heel onze wereld, Israël en Palestina, Joden en Arabieren, Rusland en Oekraïne, de Verenigde Staten en China,  Oost en West zich bewust worden dat wij  deze kwetsbare planeet mogen bewonen en beheren in  het licht van God, gered en tot eenheid geroepen in Christus Jezus, de redder van de wereld, onze enige hoop.

Br. Gerard Mathijsen osb

Zondag 7 door het jaar, zondag voor Aswoensdag. 19 februari 2023

Lev. 19,1-2;17-18; 1 Kor. 3, 16-23; Mt. 5, 38-48.

Nieuwsbrief

Schrijf u vrijblijvend in en blijf op de hoogte van de activiteiten van Abdij van Egmond.

We respecteren uw privacy. Sint-Adelbertabdij zal uw e-mailadres nooit delen met derden.
© 2024, Abdij van Egmond Algemene voorwaarden