drie keer geroepen!
Op deze vijfde zondag door het jaar lezen we in de eerste lezing het verhaal van de roeping van de profeet Jesaja, en het Evangelie van de dag vertelt ons het verhaal van de wonderbaarlijke visvangst op het meer van Genesaret en de roeping van de eerste leerlingen van Jezus, om vissers van mensen te worden.
Deze twee verhalen over de roeping, dat van Jesaja om profeet, woordvoerder en boodschapper van God te worden, en dat van de eerste discipelen van Jezus om vissers van mensen te worden, worden beide in een prachtige context geplaatst: de roeping van Jesaja vindt plaats in de context van een groots visioen van God, Heer en Koning van het heelal, de oproep van de eerste discipelen van Jezus in de context van een wonderbaarlijke visvangst, die vooral Sint Petrus van streek maakt. Voor het grootse visioen van de driemaal heilige God roept Jesaja doodsbang uit: “Wee mij, ik ben verloren, want ik ben een man met onreine lippen.” Daaraan correspondeert Petrus’ bekentenis van zijn zondigheid in het verhaal van de wonderbaarlijke vangst. Toen hij de enorme hoeveelheid vis zag die hij had gevangen, viel Petrus aan Jezus’ voeten en zei: “Heer, ga weg van mij, want ik ben een zondig man.” Laten we niet vergeten dat in het Evangelie van Johannes het verhaal van de wonderbaarlijke visvangst aan het einde van het Evangelie wordt gelezen, in de context van een verschijning van de verrezen Heer aan de apostelen. Petrus had onlangs drie keer ontkend dat hij Hem kende en dat hij een van zijn discipelen was. Jezus herinnert hem aan zijn verloochening door te vragen: ‘Petrus, heb je mij lief?’ waarop Petrus, telkens iets anders verwoord, drie keer antwoordt: “Heer, U weet dat ik van U houd.” Ik denk dat het detail van Petrus die zichzelf een zondaar belijdt na de wonderbaarlijke vangst in het Evangelie van Lucas, deel uitmaakt van de context waarin het verhaal van de vangst in het Evangelie van Johannes wordt geplaatst; Dit detail staat er op zijn historische plek. Petrus wordt echter, in beide verhalen, in het Evangelie van Lucas en in het Vierde Evangelie, onmiddellijk vergiffenis toegezegd: “Hoed mijn schapen”, zegt Jezus tot Petrus in het Evangelie van Johannes; “Wees niet bang, want voortaan zul je mensen vangen”, zegt hij hem in het Evangelie van Lucas.
Hetzelfde geldt voor Jesaja in de eerste lezing. Hij belijdt dat hij een man is met onreine lippen, die de roeping die God hem geeft om profeet, woordvoerder en boodschapper van de God van het heelal te worden, niet waardig is. Hij wordt onmiddellijk van deze onreinheid gezuiverd. Eén van de serafijnen die Jesaja om de troon van God zag, nam met een tang brandende kolen van het reukaltaar dat voor God stond en bracht ze naar de mond van Jesaja, terwijl hij zei: “Uw fout is vergeven.”
Toen hoorde Jesaja een stem, de stem van God, die tot hem zei: “Wie zal Ik zenden? Wie zal Mijn boodschapper zijn?” Het is de goddelijke roep, die om een antwoord vraagt. Nu Jesaja gereinigd is, heeft hij geen weerwoord meer. Hij aanvaardt de roeping die van God komt: en antwoordt: “Ik zal uw boodschapper zijn; zend mij.”
Is God in deze tijd, waarin steeds meer parochies zonder priester zitten, gestopt met het roepen van mensen om zijn woordvoerders te zijn, vissers van mensen? God roept altijd, in deze tijd in onze landen met des te meer nadruk. Hij roept met de stem van de Kerk, Hij roept met de stem van de bisschoppen, Hij roept met de stem van het gelovige volk.
Als jongetje gebruikte ik een kerkboek dat als titel had `Mitto vos’. Op school leerde ik de betekenis: ik zend jullie. Heel subtiel werden daarmee roepingen gekweekt. En de oproep werd beantwoord: er waren toen, in de jaren ’50 bosjes jongelingen die graag missionaris werden. Ik was pas een latere reactie en bleef lang met Petrus zeggen: Heer ik ben maar een zondig mens. Maar het was een tijd waarin de kerk riep, durfde te roepen. Nu sluiten de bisschoppen de kerken. Hebben zij schuld? Zij kunnen de Heer in alle eerlijkheid zeggen: “Meester de hele nacht hebben we gezwoegd zonder iets te vangen”, maar ze moeten ook bereid zijn om naar het diepe te varen. Want onder de oppervlakte zijn mensen op zoek naar zin, blijven zij verlangen naar een liefhebbende God, naar een meester van het leven, die toekomst belooft over de grenzen van de dood heen. Hij roept mensenvissers. “Wie zal Ik zenden?” Misschien moet de kerk, misschien moeten wij allemaal eerst met een gloeiende kool gezuiverd worden. Dat moeten we dan maar laten gebeuren. We hoeven niet zelf het initiatief te nemen. Maar laten wij geen weerstand bieden aan het Woord van God, maar van harte geloven in het Evangelie, in dat geloof eucharistie vieren, en hier inspiratie meenemen voor ons leven iedere dag. De zondagsmis is meer dan een ritus, meer dan een goede en mooie gewoonte, zij is een echt godsgeschenk, een ontmoeting met de Heer, zijn uitnodiging om mee te bouwen aan het Godsrijk.
AMEN
Abt Broeder Gerard Mathijsen.
Lezingen: Jesaja 6: 1-2a. 3-8, I Kor. 15, 1-11 en Lukas 5: 1- 11.