Beweegredenen
Vandaag richt Jezus zich tot een groep farizeeën, en wel, zo schrijft Lukas: “tot hen die – overtuigd van eigen gerechtigheid – de anderen minachtten.”
Dat is blijkbaar de doelgroep van dit verhaal: mensen met een hoge dunk van zich zelf en minachting voor anderen. Jezus confronteert zijn gehoor met twee personen die gaan bidden: de een gaat in het gebedshuis – de synagoge – helemaal vooraan staan; hij bidt met opgeheven hoofd, de ander blijft achterin staan met neergeslagen blik. Beide personen hebben goede reden voor hun handelwijze. De een is een godvrezend mens die zo goed mogelijk zijn religieuze plichten vervuld, en zich van geen kwaad bewust is. Hij heeft een schoon geweten, en weet wel dat hij zijn deugdzaamheid aan God te danken heeft. De ander weet heel goed dat er op zijn handel en wandel veel valt aan te merken. Een tollenaar is per definitie geen lieverdje, hij buit andere mensen uit, hij doet het vuile werk voor de bezetter. De Romeinen heffen belastingen, hij mag ze innen, en een deel van de opbrengst in eigen zak steken.
We kunnen begrijpen dat hij rouwmoedig bidt en God om barmhartigheid smeekt. Dat is zijn enige redding.
En juist het feit dat de tollenaar wéét dat hij Gods barmhartigheid nodig heeft, dit gegeven dat hij zijn gebrek aan deugd erkent, plaatst hem in de waarheid, terwijl de farizeeër, ondanks zijn inspanning om trouw te zijn aan de voorschriften van de godsdienst, door het ijs zakt omdat hij overtuigd is van zijn eigen perfectie en de andere mensen minacht. Die zelfingenomenheid is als een inktvlek die heel zijn deugdzaamheid bederft.
Broeders en zusters staan wij tegenover God niet allemaal met lege handen, om de uitdrukking van de kleine heilige Teresia van Lisieux te gebruiken? Het domste wat wij kunnen doen is ons zelf op een voetstuk te plaatsen om op andere mensen neer te zien.
Ons onthouden van anderen te oordelen, en eerlijk in de spiegel durven kijken en oog hebben voor eigen tekorten, zonder te wanhopen, maar met vertrouwen Gods goedheid inroepend, dat is de weg van elke christen.
Sint Benedictus legt in zijn Regel de nadruk op de nederigheid. Goed beschouwd wil hij zijn monniken niet anders leren dan in de waarheid te staan. Geen gemaakte nederigheid, dat zou schijnheiligheid zijn, maar in de spiegel durven kijken en vooral je zelf zien zoals je bent in de ogen van de Heer. Dat zijn de ogen van Hem die je kent als geen ander, die je ten diepste doorgrondt, en van wie je weet dat Hij je ook liefheeft als geen ander. Hij heeft je gemaakt en gevormd. Hij heeft je bestemd tot eeuwig geluk. Maar Hij heeft je ook gemaakt als medemens, en de anderen zijn je gegeven om naar hen om te zien, om te respecteren.
Voor monniken en oblaten is dat bekende kost, althans in ons hoofd, in ons geheugen. Maar zoals we iedere dag opnieuw moeten eten, en dankbaar mogen zijn dat ons voedsel wordt geschonken, zo is het ook nodig dit altijd opnieuw te horen.
Het is van geen belang welke plaats wij kiezen in de gebedsruimte: voorin of op de achterste bank. Dat maakt ons niet beter of slechter. Belangrijk is dat wij komen met een nederig hart, overtuigd dat ieder van ons leeft uit Gods genade. Laten wij het oordeel over aan de Heer, en vertrouwen wij op zijn erbarmen voor ieder van ons. Hij moge ons eens samen brengen en deel geven aan zijn koninkrijk. Daarvoor moeten wij natuurlijk wel ons beste beentje voorzetten, maar wij krijgen toegang tot de vreugde van de Heer niet omwille van onze vermeende deugd, maar door zijn grote goedheid.
AMEN
Br. Gerard Mathijsen
