Oefenschool in Geloof, Hoop en Liefde
Het Evangelie van Lucas bevat een volledige catechese over gebed. Jezus en zijn discipelen kwamen uit een volk dat wist hoe te bidden, en waar het gebed zijn rechten en onbetwiste autoriteit had, in tegenstelling tot de heidense Griekse en Romeinse wereld uit Jezus’ tijd, waar het gebed altijd in crisis en betwist was. Lucas, die schrijft aan christenen met een heidense achtergrond, houdt hier rekening mee. Geen van de evangelisten spreekt zo veel over gebed als hij. Hij benadrukt ook meer dan de andere evangelisten de vernieuwing die Jezus bracht in de manier van bidden. Voor de vrome Jood uit Jezus’ tijd was God boven alles de transcendente, degene die het meest verheven was boven de wereld. Het gebed was een eerbetoon aan een vorst, voor wie men op vaste tijden en meerdere keren per dag moest neerknielen. Jezus schafte dit oude gebed niet af. Hij woonde op sabbat de synagogendiensten bij; Hij ging naar de tempel zoals iedereen. Maar Hij was er niet tevreden mee om simpelweg te nemen wat Hij had geërfd. Zijn gebed overstijgt de vrome gewoonte van zijn tijd en omgeving.
We zien hem, vooral in het Lucasevangelie, uren en zelfs hele nachten in eenzaam gebed doorbrengen. Hijzelf wordt het voorbeeld van het nieuwe gebed. Zijn leerlingen hebben daar oog voor. En zij verlangen ook zó te kunnen bidden. Jezus gaat daar graag op in. Hij neemt hen op in zijn intimiteit met de hemelse Vader. In het eerste deel van het evangelie van deze zondag leert Hij zijn discipelen het Onze Vader. Hij leert hen God aan te spreken zoals kinderen hun vader, hun “abba”, aanspreken. Het woord “abba” is een verkleinwoord. Het zou vertaald kunnen worden als “mijn kleine vader”, mijn “papa”. Niemand in Jezus’ tijd zou God op deze manier hebben durven aanspreken. Omdat we van Jezus hebben geleerd hoe te bidden, “durven” we God aan te spreken als de Abba van de hemel. Daarom introduceert de liturgie het Onze Vader van de Mis met de uitnodiging: “Zoals wij van de Heiland hebben geleerd en overeenkomstig zijn gebod, durven wij te zeggen.”
Onder de andere nieuwe aspecten van het gebed die Jezus beoefende, moet de voorspraak worden vermeld. Het speelt een belangrijke rol in Jezus’ leven en leer. Het Eerste Testament kende de voorspraak zeker al. De eerste lezing van deze zondag herinnert ons hier aan. Met nederigheid en vertrouwen pleit Abraham voor de steden Sodom en Gomorra, die door het kwaad verhard zijn. Zo is hij een voorbeeld voor het gebed van gelovigen uit alle tijden. Maar in het Eerste Testament waren het vooral de priesters en profeten die bij God voor de noden van het volk pleitten. Jeremia wordt genoemd als degene die veel voor het volk bad. Toch had het smeken voor zichzelf en voorspraak voor anderen nog niet de betekenis gekregen die Jezus er in het Nieuwe Testament aan gaf.
De gelijkenis van de opdringerige, smekende vriend moet ze voor de discipelen schokkend zijn geweest. Voor hen lag de focus van deze gelijkenis niet zozeer op de opdringerigheid van de vriend, op zijn ongegeneerde vrijmoedigheid, maar op dat die ander zich zomaar lastig liet vallen, midden in de nacht. Was het geen te brutale inbreuk op zijn privacy? En dat als voorbeeld hoe wij met God om moeten gaan! Wat een vrijmoedigheid! Wie haalt het in zijn hoofd om ’s nachts aan te bellen bij het koninklijk paleis? De ware betekenis van de gelijkenis lijkt mij deze: Als een mens bereid is ’s nachts op te staan om een vriend in nood te troosten, hoeveel te meer zal God dan luisteren naar hen die Hem in hun nood smeken? Je hoort wel zeggen: daarvoor mag je mij ’s nachts wakker maken! Dat is dan voor iets waarvan je zelf heel veel houdt. Welnu: God vindt het prima (en dit was heel nieuw voor de discipelen) dat mensen Hem lastig vallen met hun bedelgebed. Hij is daar niet verontwaardigd over. Hij waardeert dat. Bij de paleizen van wereldse machthebbers staan bewakers die je wegjagen, maar bij het huis van de Heer mag je aankloppen. Paus Franciscus heeft bij het St. Pietersplein faciliteiten laten aanleggen voor zwervers en daklozen. Ook al is het onmogelijk iedereen te helpen, het gebaar van gastvrijheid en hulpbereidheid is een teken van de hemel. En in de ogen van de Allerhoogste zijn wij allen hulpbehoevend. Wij taan als bedelaars voor Gods woning; en wij zijn welkom. Wij zijn kinderen van God. Verloren zonen en dochters. En Hij stelt op prijs als wij hart tonen voor andere mensen die immers allen zijn kinderen zijn. We moeten bij Hem volharden met de vasthoudendheid en volharding van een professionele bedelaar, die zich niet zo gemakkelijk laat afwijzen. Hij weet dat vasthoudendheid de meest gesloten deuren opent. En door bij God vol te houden, zal Hij u, zo leert Jezus, niet alleen geven wat u vraagt, maar alles wat u nodig hebt. Hij, de Vader, hoort het geroep van zijn kinderen, die in nood tot Hem roepen. Vraag, zoek, klop; u zult ontvangen, u zult vinden, God zal voor u opendoen. Dierbaren, onze wereld is in nood. Laten wij God herinneren aan het lijden van al die mensen, het zijn er miljoenen, die hun leven zien verwoest worden door vijandig geweld. Die nood kan ons een gevoel van grote machteloosheid geven, maar als kinderen van God moeten wij niet ophouden te vertrouwen, ons het voorbeeld te binnen brengen van de grote geloofsgetuigen van vroeger en van vandaag, en bidden dat de Geest die hen bezielde, ook in ons leven mag als een getuigenis van Christus’ overwinning op het kwaad.
Voor veel mensen, ik denk eigenlijk voor ons allemaal, is de grote vraag: waarom laat God in godsnaam zoveel lijden, zoveel ellende toe? Waarom laat Hij het allemaal gebeuren? Daar heeft, denk ik, niemand het antwoord op. Maar wat je bij de oude kerkelijke schrijvers leest, want die worstelden daar natuurlijk ook mee, is dat het lijden van deze tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die ons geopenbaard zal worden. Dit aardse leven is een unieke oefenschool in het geloof, de hoop en de liefde. We kunnen er nee tegen zeggen, we kunnen ons er ook aan toevertrouwen. De martelaren van vroeger, en die van nu hebben de sprong gewaagd. Wie kan dat op eigen kracht? Laten wij bidden dat Gods kracht onze zwakheid te hulp komt.
Amen
Br. Gerard Mathijsen
Evangelie: Lucas 11:1-13
