Preek 4 augustus 2024

PREKEN Cdhj18.2024     Joh 6,24-35

Eten is een terugkerend ritueel in ons menselijk bestaan. Voor velen een vanzelfsprekendheid, voor anderen een dagelijkse zoektocht naar overleven.  Voedsel en voeding, ze lijken het leven van de mens te bepalen van de ochtend tot de avond. Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat het thema in het boek van ons geloof in veel verhalen aan bod komt.

Wie de eerste bladzijde van de bijbel opslaat, ontdekt tot zijn verrassing dat daar ruim aandacht is voor een grote variëteit aan kruiden, gewassen en vruchten die de mens door God krijgt aangereikt als voedsel. En als in diezelfde Schrift gesproken wordt over het einde der dagen, dan verschijnt daar opnieuw het beeld van eten en drinken, een groot gastmaal, ja een bruiloftsfeest waarbij het aan niets ontbreekt. Maar er zijn ook verhalen van schaarste, van angst voor de dag van morgen. Eten, het houdt ons bezig in tijden van overvloed en in tijden van gebrek.

De Duitse filosoof Ludwig Feuerbach heeft ooit de stelling geponeerd ‘de mens is wat hij eet’. En als pure materialist had voor hem daarmee alle speculatie over de mens als hoger wezen afgedaan. De mens is wat hij eet, pure materie, meer niet. Punt uit.

De mens is wat hij eet. Maar wat eet een mens en waarom eten wij?

In het evangelie van vandaag drukt Jezus zijn toehoorders op het hart niet te werken voor het voedsel dat vergaat, maar voor het voedsel dat blijft ten eeuwigen leven.

Voedsel dat vergaat en voedsel dat blijft? Bederft dan niet alles?  Er is immers in de winkel toch niets te koop met een onbeperkte houdbaarheidsdatum.

Voedsel dat niet vergaat, waar praat je dan over? Waar heeft Jezus het over als hij de mensen met zo’n opmerking confronteert? Moet je dan je baan opzeggen en van de wind gaan leven? Het ziet er niet naar uit dat je dat lang volhoudt. Maar Jezus zegt niet dat we moeten ophouden met werken, maar hij spoort aan te werken voor de juiste voeding, want de hongerige wezens die wij zijn, leven niet van de wind, en we leven ook niet van brood alleen.

Voedsel dat niet vergaat, wat moeten wij ons daarbij in Gods naam voorstellen? Misschien kunnen we de vraag eens van de andere kant benaderen. Wat is er volgens de Schrift dat niet vergaat?  U herinnert zich de beroemde woorden van Paulus in 1 Kor 13: de liefde vergaat nimmer. Maar  kun je daarvan eten? Vult die de maag? Een ding is zeker, een mens blijft hongerig achter als de liefde in het bestaan ontbreekt, ongeacht hoe vol het bord ook is.

Waar werk je voor? Voor wie of wat tob je je eigenlijk af? Is het voor een dikke boterham, voor een gevulde beurs? Maar wat is dat allemaal waard, wanneer het hart zijn vervulling niet vindt en de tafel van het leven je de vreugde en de smaak niet geeft van een gedeeld bestaan, van een communio, van een communie?

Jezus spoort aan te werken voor het voedsel dat blijft ten eeuwigen leven. En in het gesprek dat naar aanleiding van die opmerking ontstaat, worden de toehoorders gaandeweg uitgenodigd binnen te treden in Jezus’ eigen leven, in zijn omgaan met de schepping, in zijn omgaan met God.

De schepping die ons in handen is gelegd om te bewerken en te behoeden, is niet zo maar een woest en leeg bestaan. Dat eerste hoofdstuk uit de Schrift spreekt ook over Gods zegenen van al wat Hij schept. Dat betekent bijbels gesproken dat heel onze werkelijkheid geen onbezield verband is, maar vol is van een verborgen presentie. De schepping zelf is sacrament van Gods liefde, de plek waar Hij ons samen roept en nodigt aan zijn tafel.

Dat geheim blijft verborgen voor wie met het leven en de aarde omgaat als met een anonieme en zielloze materie. Het blijft ook verborgen voor wie alleen maar graait en grijpt of alles van hem is.

Het evangelie vertelt vandaag dat de Vader op Jezus zijn zegel heeft gedrukt,  de Geest. Bewogen door die Geest gaat Jezus met het leven om als een gave van God, als een tuin en een tafel waar God zelf  tot communio nodigt, met hem maar ook met elkaar, tot een samen smaken en proeven van zijn liefde in een veelvoud van  geuren en kleuren.

Werkt niet voor het voedsel dat vergaat. Dat betekent niet dat wij het aardse bestaan als minderwaardig aan de kant van de weg moeten zetten of dat wij het als aards vuil mogen behandelen en ons dienen toe te leggen op iets hogers. Integendeel. De roep van Jezus nodigt uit tot een eerbiedig en dankbaar omgaan met de schepping, die ons is toevertrouwd.

In elke eucharistie spreekt de priester wanneer hij de gaven van brood en wijn op het altaar plaatst een gebed. Zondags gebeurt dat meestal in stilte vanwege de offerande zang, maar op weekdagen worden ze luidop gebeden.. Hij doet dat met de volgende woorden: ‘Gezegend zijt Gij God, Heer van al wat leeft. Uit uw milde hand hebben wij het brood ontvangen. Aan U dragen wij op de vrucht van de aarde, het werk van onze handen. Maak het voor ons tot brood van eeuwig leven.’

In dat gebed is er sprak van het leven als gave en als vrucht van menselijk werken. Waar die twee met elkaar verbonden worden door de Adem van de Geest, wordt ons dagelijks bestaan, onze alledaagse bedoening, ons eten en drinken teken en sacrament van gemeenschap, van communio van God en mens.

De mens is wat hij eet, zei Feuerbach, ja, maar als wij leven in gemeenschap met Jezus die heel zijn bestaan uit God ontvangen heeft en als brood gedeeld en gegeven, dan wordt de tafel van het leven een communio, die God en mensen leven en vreugde verschaft. Moge het zo zijn. AMEN.

Abt Thijs Ketelaars

 

.

, .

Nieuwsbrief

Schrijf u vrijblijvend in en blijf op de hoogte van de activiteiten van Abdij van Egmond.

We respecteren uw privacy. Sint-Adelbertabdij zal uw e-mailadres nooit delen met derden.
© 2024, Abdij van Egmond Algemene voorwaarden