Preek 1 september 2024

Zondag 22 dhj B 1 september 2024 

Deut. 4, 1-2;6-8; Jac. 1,17-118+21b-22+27; Mc.7,1-8+14-15+21-23. 

Dierbare zusters en broeders, 

Het meevieren van de eucharistie op zondagmorgen is niet voor iedereen, maar toch voor menigeen van ons een vanzelfsprekende gewoonte. Vroeger was het vooral een strikt individueel gebeuren. Ook al waren de kerken veel voller dan nu, je bad toch vooral ingetogen, na de communie deed je  de dankzegging met de handen voor de ogen. Niet iedereen is positief over de ontwikkelingen van na Vaticanum II. Het is best goed om na te denken hoe het nu allemaal het beste kan. Wat is ware godsdienstigheid? Daarover gaat het in de lezingen van vandaag. 

In het evangelie van deze zondag  roept Jezus zijn toehoorders op tot godsdienstigheid, die niet blijft steken in uiterlijkheden. Hij verwijt de Farizeeën en Schriftgeleerden dat ze zonder vurigheid bidden en zonder liefde handelen. Ze versmalden de aanbidding tot het formele uitvoeren van riten, en vervingen de Wet van de Heer door oppervlakkige naleving van menselijke voorschriften. Jezus stelt hun religieuze houding tegenover de ware aanbidding van God.  Dikwijls zijn wij geneigd Jezus als een tegenstander van de Farizeeërs te zien. Maar wij weten dat Hij ook vrienden onder hen had, en Hij deelde met hen een gelijk verlangen naar trouwe godsdienstigheid. Maar, net zoals Hij zijn leerlingen soms ongezouten kon zeggen waar het op aan kwam, schuwde Hij  niet om tegenover de Farizeeën krasse taal te gebruiken om hun ogen te openen. Zo deed men dat in die tijd. Onze broeder Cor, velen van u hebben hem gekend, zei dikwijls dat hij het zo jammer vond dat er geen donderpreken meer werden gegeven. Als vroeger een predikant op de preekstoel los ging, dan sidderde het gehoor, maar tegelijk vonden de mensen het prachtig. Ze werden erdoor wakker geschud, ze beleefden er iets aan, het was theater, en dikwijls het gesprek van de dag. Jezus keerde zich met het oratorisch geweld van de zuiderling tegen de  Farizeeën. Hij vond dat zij, al probeerden zij misschien een echte spirituele dimensie te geven aan het religieuze leven van hun mensen, teveel hechtten aan de buitenkant, aan een legalistische en formalistische benadering van aanbidding en heiliging . Het doel dat ze zichzelf hadden gesteld, oprechte godsdienstigheid, hadden ze uit het oog  verloren door het te verwarren met de slaafse observatie van geïdealiseerde voorouderlijke gebruiken.  Jezus draaide dus de rollen om: de Farizeeën en Schriftgeleerden riepen Jezus en zijn discipelen op om ernst te maken met het geloof, maar nu nodigt Jezus hen uit tot een waar spiritueel ontwaken, om aanbidders te worden in Geest en waarheid. 

De wetgeving op de Sinaï was een kapitaal gebeuren voor Israël. Door middel van dit juridisch verbond is God een zeer intieme relatie aangegaan met zijn volk. Hij leerde zijn  uitverkoren volk niet alleen hoe zich te gedragen maar Hij deelde het iets van zijn liefde en heiligheid mee.  De gave van de Wet aan Israël was een beslissende stap in het geloofsleven van het uitverkoren volk. Het kennen van de wet van de Sinaï gaf het uitverkoren volk een opdracht, een missie om een teken van Gods heilswil te zijn dat de Heer door zijn volk stelde te midden van alle volken. De roeping ook om voortdurend in intimiteit met God te leven en Zijn redding te volbrengen, een plaats waar Hij kon wonen te midden van de mensen. De goddelijke wet is dus veel meer dan een gedragscode die in acht moet worden genomen; het is het onmisbare instrument van innerlijke ommekeer, van bekering en bereidheid om de verlangens van God te helpen realiseren tot heil van de mensheid. In die zin is Jezus niet gekomen om de Wet af te schaffen, maar om haar tot volmaaktheid te brengen (Mt 5:17). Hij drukt zijn eigen discipelen op het hart die innerlijke toekeer naar God, en het verlangen zijn wil te volbrengen na te streven, en Hij verklaart dat als hun gerechtigheid die van de Schriftgeleerden en farizeeën niet overtreft, ze het Koninkrijk der hemelen niet zullen binnengaan (v.20). 

Voor Jezus is heiligheid geen buitenkant maar komt zij voort uit innerlijke bekering, en is zij een vrucht van de werking van Gods Geest in de mens. Een innerlijke gesteldheid, die tot uiting komt in  werken van  liefde en God in staat stelt  in ons te werken en ons te heiligen. Want het gelovige leven is niet dat mensen zichzelf zoeken in een permanent en narcistisch in de spiegel van hun innerlijk kijken, maar de bereidheid het juk van de wet te dragen en de kracht daartoe van de Heer te verhopen. 

In die zin is Jezus niet gekomen om de Wet af te schaffen, maar om haar tot volmaaktheid te brengen. Hij drong aan op de innerlijke ommekeer van zijn volgelingen: als hun gerechtigheid die van de Schriftgeleerden en Farizeeën niet zal overtreffen, als zij zullen blijven steken in uiterlijkheden, zullen zij niet binnengaan in de het Koninkrijk der hemelen. Wanneer Hij de wet samenvat in het tweevoudige gebod van de liefde tot God en de liefde tot de naaste, trekt Jezus niets af of vereenvoudigt niets. Voor hem is heiligheid geen hypothetisch doel op zich van het religieuze leven, maar de onmisbare voorwaarde om God te ontmoeten. Van Hem komt elke goede gave. Hij is ons nabij. Wij mogen als Gods vrije kinderen leven, maar ons leven dient gericht te staan op onze hemelse Vader, anders mist het zijn doel. Wij mogen vertrouwen dat zijn Geest in ons werkt en dat de Heer ons nabij is, vandaag in deze viering,  en telkens als wij Hem aanroepen en op Hem vertrouwen. 

br. Gerard Mathijsen osb

 

Nieuwsbrief

Schrijf u vrijblijvend in en blijf op de hoogte van de activiteiten van Abdij van Egmond.

We respecteren uw privacy. Sint-Adelbertabdij zal uw e-mailadres nooit delen met derden.
© 2024, Abdij van Egmond Algemene voorwaarden