Kerkwijding

Ieder jaar opnieuw herdenken wij op 7 oktober de kerkwijding van onze abdijkerk. Dit jaar gebeurt dat voor de 71e maal in dit kerkgebouw. Maar we mogen niet vergeten dat de traditie ons nog twee data aanreikt. Voor het eerste houten kerkje hier op deze plek wordt 922 als wijdingsdag aangehouden en van de grote middeleeuwse kerk werd het eerste deel ingewijd door bisschop Harbert van Utrecht op 7 oktober 1143. Wij staan dus in een eerbiedwaardige traditie.

En elk jaar wordt ook al eeuwen lang bij die gelegenheid uit het evangelie van Lukas het verhaal voorgelezen van de tollenaar Zacheüs. Hij ging de straat op, verliet zijn huis en klom in een boom om Jezus te zien.  Dat deze rijke man in een boom klom is al een opvallend gebeuren, maar dat wij dat horen op deze dag is toch ook wel bijzonder. Op  de feestdag van kerkwijding zou je toch eerder een verhaal verwachten over iemand die naar de tempel gaat en ons zo tot voorbeeld is. Of heb ik het nu bij het verkeerde eind?

Zacheus zoekt Jezus niet in de tempel, hij zoekt hem op straat. Wat zegt dat over Zacheüs en wat zegt ons dat over God?

Eerst iets over Zacheüs. Het verhaal over hem wordt verteld in het 19e hoofdstuk van het Lukas’ evangelie. Nu staat er in hoofdstuk 18 van datzelfde evangelie het verhaal over een Farizeeër en een tollenaar die in de tempel gaan bidden. U herinnert het zich wel. Die Farizeeër geeft tegenover God hoog van zich op en kijkt op die tollenaar neer. Zou Zacheüs, die ook tollenaar is en nog wel een van de hoogste klasse de tempel mijden omdat hij zich daar misschien niet welkom voelt. Hij is tenslotte een man met een ambt waar een luchtje aan hangt.  Wat zegt dat over hemzelf? Wij denken misschien dat hij misbruik maakte van dat beroep, maar wie zegt dat het waar is? Is ieder die met geld omgaat daarmee een crimineel?  Laten wij ons oordeel liever opschorten en aandacht besteden aan het feit dat deze man Jezus wil zien en daarvoor heel zijn aanzien in de waagschaal legt. Want in een boom klimmen doen kinderen die aan het ravotten zijn, maar een rijke ambtenaar, dat is wat anders. Maar stel nu dat Zacheüs zich niet welkom voelde in de tempel, waar zo kort geleden een collega van hem met de nek werd aangekeken, wat zegt ons dat over dat Godshuis en hen die er kerken. Is dat huis van God er alleen voor mensen die zich uitverkoren weten en alle regels van de wet naleven? Die Farizeeër die de collega van Zacheüs de kerk uitkeek, hoe stond het met zijn barmhartigheid, met Gods zorg voor zwakken en zondaars? En had hij wel eens in de spiegel gekeken?

Zacheüs ging niet naar de tempel, hij ging de straat op en klom in een boom om Jezus te zien? Hij hoopte een glimp op te vangen van de barmhartigheid die over deze man de ronde deed. Hij had er nood aan, meer dan hij misschien zelf wist. Hij zocht God op straat, want in zijn tempel voelde hij zich niet welkom. Die tempel had al evenzeer nood aan een nieuw bestaan als het leven van Zacheüs zelf. Een grote schoonmaak en de ramen opengezet zodat er frisse lucht in kon. De lucht van een benepen vroomheid en de bedorven lucht van eigen gelijk moet eruit. Ruimte voor de Geest die adem geeft en leven schept en herschept.

Het verhaal van Zacheüs doet mij denken aan de uitspraak van paus Franciscus, die de kerk vergeleek met een veldhospitaal. Daar worden geen gezonde mensen opgevangen en verzorgd, maar daar wordt met liefde en deskundigheid omgezien naar alle slachtoffers die er worden binnengedragen of aankloppen.

Heeft dat veldhospitaal niet veel weg van die andere tent waarin God jarenlang met zijn volk optrok door de woestijn. Een tent was hem niet te min, hij paste zich aan bij de situatie. Hij was er met zijn levend woord op twee tafelen gegrift. En boven die tent was er de wolk en het vuur, beelden van Gods Geest die de schepping behoedt en bewaart. Bij alle gemor en ongeloof bleef die tent het centrum bij de tocht door de woestijn. Daar werd ondanks alles de hoop bewaard op toekomst.

En eenmaal  in het land waar men huizen optrok, kreeg ook God zijn woning. Een tempel waarvan Salomon wist dat hij voor God te klein was. God gaat immers de hemelen te boven. Een tempel was het die mensen samenbrengt , een tempel waar God troont boven de lofzang van zijn volk en waar recht wordt gesproken; waar vergeving wordt aangezegd om zo met elkaar verder te gaan als mensen die allen leven van Gods barmhartigheid.

En als alles verloren lijkt en het volk in ballingschap moet, verlaat God de tempel om zijn volk niet alleen te laten. Hij gaat mee in ballingschap.

En in de volheid van de tijd koos Hij voor een stal. Misschien was er geen plek in de herberg, maar zou het niet eerder zo zijn dat hij bij de mensen in de marge wilde zijn. Zolang die niet in de herberg welkom zijn,  neemt de Heer er zijn intrek liever niet. Hij heeft er niets te zoeken, want hij mist er zijn tochtgenoten. Dan bereidt hij zijn tafel liever in de open lucht waar ieder welkom is.

Zacheüs zocht de Heer op straat, omdat de lucht in de tempel bedompt was geworden. Er viel niet meer te ademen.  Oordelen en veroordelen had er de plaats ingenomen van verwelkomen en vergeven. Hoeden wij ons voor die geest en laten wij in de school van Benedictus hier in dit huis ons toeleggen op bekering van hart. En moge zo ons huis vandaag en alle dagen een plaats zijn waar alle  deuren wijd openstaan, waar wíj de dienst niet uitmaken maar waar wij ons laten samenbrengen door de mildheid en de trouw van onze God. Hij nodigt heiligen en zondaars aan zijn tafel om hier herschapen te worden en samen te bouwen aan een wereld die een thuis is voor alle mensen tot lof van de Vader.

AMEN.

Abt. Thijs Ketelaars

Nieuwsbrief

Schrijf u vrijblijvend in en blijf op de hoogte van de activiteiten van Abdij van Egmond.

We respecteren uw privacy. Sint-Adelbertabdij zal uw e-mailadres nooit delen met derden.
© 2025, Abdij van Egmond Algemene voorwaarden