Vorige week vrijdag waren wij hier in de kerk met een grote groep mensen bijeen om de eerste verjaardag van de herinneringsboom te gedenken. Midden in de Paastijd stonden wij stil bij de dood, want die herinneringsboom is er om de doden te gedenken. Daar worden steentjes neergelegd met namen die wij niet willen of kunnen vergeten. Wat mensen daar doen hebben ze niet van een vreemde. In het laatste boek in de Schrift, het boek van de Openbaring lezen wij hoe God zelf een wit steentje beschrijven met de unieke naam van zijn beminden ten teken dat hun naam niet verloren gaat maar in Zijn hart bewaard blijft.
Bij die herinneringsboom werd vrijdag ook voor het eerst de klok geluid die daar een plek heeft gekregen. Driemaal werd er een slag gegeven.
De eerste slag was voor ieders geboorte. Toen is de poort naar het leven opengegaan, waarvan wij niet wisten wat ons te wachten stond.
De tweede slag was voor onze weg door het leven, dat wij de melodie van ons leven trouw en waakzaam blijven volgen.
De derde slag was voor de poort van de dood, waarvan wij niet weten wat ons te wachten staat juist als bij de poort van de geboorte. Maar wij mogen hopen dat de laatste verrassing nog groter zal zijn dan de eerste.
Dat gebeuren speelde door mijn hoofd bij de voorbereiding van de preek voor deze morgen. Bij de boom en in de viering van vandaag gaat het om loslaten en achterblijven en het aanvaarden van de leegte. Dat werd nog versterkt toen ik dacht aan het mooie gedicht dat Els voorlas bij de herinneringsboom. Het ging over haar jong gestorven dochter, het ging over verlies en terugvinden. Haar woorden verwaaiden deels op de wind, maar misschien onderstreepte dat juist hoezeer haar ziel na een lange weg nu werd gedragen door de wind, dat sprekende symbool van Gods eigen adem die leven geeft waar wij het niet meer durven hopen of verwachten.
Wij hoorden vandaag tweemaal een tekst van de hand van de evangelist Lucas. Het begin van de Handelingen van de apostelen en het eind van zijn evangelie. Die teksten zeggen met woorden en beelden ontleend aan de Schrift wat er met Jezus gebeurde bij de opstanding, maar ook wat er met de leerlingen gebeurde. En terwijl bij de andere evangelisten de verhaallijn maar een dag of een week lang is, wordt het bij Lucas een vertelling die veertig dagen in beslag neemt. Daar kun je gemakkelijk overheen lezen, je kunt het ook afdoen als niet van belang, maar je zou ook kunnen overwegen wat die verschillen zouden kunnen betekenen. En dan moeten wij niet direct gaan denken in termen van wie heeft gelijk. Het gaat hier om verhalen die elk op hun wijze vertellen hoe de opstanding van Jezus bij de leerlingen is binnengekomen en verwerkt. En bij Lucas heeft bij die ervaring de factor tijd een grote plaats gekregen. Die verscheidenheid bij de evangelisten is een reden om dankbaar voor te zijn. Zij toont ons dat wij mensen verschillend zijn en ieder zijn eigen weg heeft op het parcours van het geloof en dat tijd daarbij een grote rol speelt.
De leerlingen hebben tijd nodig gehad om de dood en de verrijzenis van Jezus werkelijk bij hun te laten binnenkomen. Ze waren een aantal jaren met Jezus opgetrokken, maar toen zijn einde kwam, hadden zij er nog bitter weinig van begrepen. Dat Jezus, de levende icoon van Gods barmhartigheid, niet aan de dood was overgelaten, zij hadden er geen woorden voor. En hoe moest het nu met hen verder, die alle hoop op hem hadden gesteld? En dat koninkrijk van God, zou er nog iets van komen? Zij hadden vragen te over.
Misschien hadden zij gehoopt er een pasklaar antwoord op te krijgen van de Heer, maar dat was niet het geval. Vooraleer hij zich geheel aan hun zicht onttrekt en in de wolk van Gods verborgen aanwezigheid wordt opgenomen, geeft hij hun een laatste opdracht. “Blijft hier in de stad totdat gij uit den hoge met kracht zult zijn toegerust.” Geen oproep om naar de hemel te staren, maar een opdracht om tijd te nemen, stil te worden, te bidden, om te wachten op de Geest van de verrezen Heer die hun de Schrift met nieuwe ogen zou doen lezen, die hun bezieling en kracht zou schenken om in Jezus’naam te doen wat hij hun heeft voorgedaan.
Er zijn momenten in het leven dat je een pas op de plaats moet maken om het leven de kans te geven te groeien. Tijd om de Geest van God, die adem van het leven, de kans te geven te midden van de onvermijdelijke dood nieuw leven te schenken om dan als pelgrims van de hoop nieuwe wegen te gaan als boden van het evangelie van de vrede.
Veertig dagen hebben de leerlingen gekregen om zich voor te bereiden op een nieuw begin. Tijd van leven, tijd van sterven, van loslaten. Tijd van leren luisteren en tijd van verwachten. Hebben wij in ons leven nog tijd daarvoor?
Vandaag wordt ons tijd aangeboden. De Heer gaat heen in de wolk van Gods aanwezigheid. Maar hij laat ons niet als weeskinderen achter, maar nodigt ons uit samen te bidden om de Geest. Laat ons die tijd niet ontnemen, maar koesteren wij hem zodat wij met Pinksteren de Geest van de opgestane Heer mogen ontvangen en wij herboren worden tot mensen van hoop en vrede.
Het gedicht dat vorige week bij de herinneringsboom werd voorgedragen eindigde met de volgende woorden:
“Langzaam vind ik mijn brandend hart: licht, mijn hemel en aarde. Het goddelijk vermogen te leven met jouw stem door weer en wind. Gedragen ‘ja’, hoor je mij? Ik hoor jou, gedragen door herinneringen die nooit verloren gaan en jou doen rusten in mijn hart.”
Moge dat herboren hart ons allen worden gegeven. AMEN.
Lezingen: Hand. 1,1-11; Hebr. 9,24-28; 1019-23;Lc. 24,46-53