Cdhj4 2022 Jer. 1,4-5+17-19; 1Kor. 12,31- 13,13; Lc. 4,21-30
Vorige week zondag hoorden wij Jezus in de synagoge voorlezen uit de profeet Jesaja. Dat werd een bijzonder moment in zijn leven. Zijn eerste publieke optreden in zijn vaderstad. Uit niets blijkt dat hij plankenkoorts had, integendeel. De hele episode toont ons een man die spreekt vanuit een innerlijke kracht. Gedreven door de Geest zegt Lucas.
Dat gebeuren werd ons verteld op de zondag die bijzonder gewijd is aan het Woord van God. Sinds 2020 viert de kerk dat op de derde zondag door het jaar. In de liturgie horen we natuurlijk dagelijks voorlezen uit de Schrift, maar paus Franciscus heeft die zondag ingesteld om daarmee onze katholieke geloofsgemeenschap aan te sporen zich meer vertrouwd te maken met het boek van ons geloof. Want wie de Schrift niet kent, kent Christus niet, zei de grote kerkvader Hieronymus.
Omgaan met de Schrift, Jezus geeft ons er een sprekend voorbeeld van. En dat op een zondag die ook nog eens viel in de week van het gebed voor de eenheid van de christenen. Dat mag een hoopvol teken heten voor wie met een ontvankelijk hart luistert en kijkt. Want het is toch Christus die ons in dat woord van de Schrift wordt verkondigd en die ons in eenheid wil samenbrengen. En dan is het ook nog de maand van de bijbel. Wat willen we nog meer!
Maar laat ons terugkeren naar de synagoge. Na die voorlezing van de Schrift door Jezus wordt ons vandaag verteld hoe de reactie daarop was. Er is sprake van instemming en verbazing. De mensen zijn geraakt, het heeft hen gepakt zoals Jezus daar heeft voorgelezen. Maar er is ook een bedenking: ‘is dat niet de zoon van Jozef?’
Wat zien wij hier gebeuren en herkennen wij dat misschien? Een woord dat enthousiast wordt beaamd, maar dan komt er een andere stem in ons aan het woord, die afdingt aan wat zojuist gehoord werd. Verdragen zij het niet dat deze man een woord zegt waarmee hij zich van hen onderscheidt. Is er afgunst in het spel of willen zij nu wel eens zien wat dat hun oplevert? Als die jongen uit onze stad het zo mooi kan zeggen, laat hij dan hier maar eens uitpakken met die daden die over hem verteld worden. ‘Man, laat zien wat je kunt!’
Maar daarop volgt een scherpe reactie van Jezus. Hij begint met een spreekwoord te citeren; ‘Geneesheer, genees uzelf’, gevolgd door de aansporing:’ doe nu hier maar eens wat je elders hebt laten zien’. Maar dan hebben zij buiten de waard gerekend, want Jezus is niet gekomen om zichzelf in de kijker te plaatsen. Dat mag in onze maatschappij misschien schering en inslag zijn, maar Jezus houdt zich daar verre van. Het gaat niet om hem, maar zijn leven staat helemaal in dienst van het mensen beminnen, bemoedigen, oprapen en genezen met de leven schenkende blik van zijn Vader. Zijn wereld is een andere dan die van eigen eer en voordeel en ook groter dan die van de eigen groep, de eigen stad. Dat blijkt uit de twee profeten die hij op het toneel laat verschijnen.
Hij heeft het over Elia en Elisa. De eerstgenoemde profeet wordt door God gezonden om hulp te bieden aan een vrouw buiten Israëls grondgebied en de andere genas een buitenlander die naar Israël gekomen was in de hoop op een nieuw bestaan. Met die verwijzingen hoopt Jezus de ogen te openen van zijn toehoorders die ijveren voor de eigen kring en weinig lijken op te hebben met de wereld daarbuiten. Als Jezus bij hen niet uitpakt, hebben zij geen belangstelling voor hem. Zíj willen er beter van worden. Maar Jezus heeft daar geen oren naar, hij wordt bewoond door een ander verhaal, door de Geest die over heel de aarde waait en die de hele wereld tot tuin van Gods zorg maakt.
Laten wij nog eens terugkeren naar dat merkwaardig zinnetje ‘geneesheer genees uzelf’. Dat kent een parallel aan het eind van het evangelie. En als wij die samen lezen, gaat misschien ons hart branden als dat van de Emmaüsgangers. Hun werden de ogen geopend bij het lezen van de Schrift.
‘Geneesheer, genees uzelf’, horen wij dat ook niet bij het kruis, wanneer de soldaten spottend opmerken: ‘red uzelf’[1]. Want dat doet volgens hen toch iemand die koning en heerser is. Tot op het laatste moment van zijn leven wordt Jezus beproefd om voor zichzelf te kiezen zoals de heersers der volkeren doen. Maar die verzoeking had hij in de woestijn bestreden en weerstaan. Zijn roeping is het kleine mensen het licht in de ogen te schenken, mensen op te richten en alle banden waarin ze gevangen zitten te verbreken om ieder en allen te doen leven als vrije kinderen Gods.
Bij zijn eerste optreden in eigen huis wordt die roeping niet verstaan, integendeel hij wordt op een verholen manier uitgedaagd om een andere weg te kiezen. En zo horen wij hier al aan het prille begin van zijn publieke optreden wat er op het spel staat. Maar hij zal genezend rondgaan in woord en daad om de levende gestalte te zijn van de zorg en liefde van de Vader voor alle mensen. Levend uit Israëls geloof, uit de Schrift die zijn leven is geworden, zal hij als zoon van Adam, zoon van God[2], zich niet beperken tot de eigen kring, en al helemaal niet tot zijn eigen veiligheid of voordeel, om over heel Gods schepping de zon van Gods gerechtigheid te doen opgaan.
Dat blijkt een steile weg langs de afgrond, maar niemand kon hem daarvan afbrengen, dood noch leven, en midden tussen hen door vertrok hij, door de dood heen ging hij het leven binnen.
Wij waren vandaag getuigen van Jezus eerste openbare optreden en wij hoorden de reactie van zijn eerste toehoorders. Deze morgen zijn wij de toehoorders. Moge het woord bij ons in goede aarde vallen en moge de Geest ons Jezus doen volgen, dat wij onze eer zoeken in mensen dragen en dienen over alle grenzen heen, opdat het aanschijn der aarde mag worden vernieuwd. AMEN.
Abt Thijs Ketelaars
[1] Lc. 23,37
[2] Lc. 3,38