B E R E I D T D E W E G D E S H E R E N\
Advent, 2e Zondag C Egmond, Adelbert-abdij 8 december 2024
Het centrale begrip in de eerste lezing uit het boek van de profeet Baruch, secretaris en metgezel van de profeet Jeremias, is “gerechtigheid’. De profeet bezingt de stad Jerusalem als de “stad van vrede” en troost haar, nu de bevolking is weggevoerd in ballingschap. De stad moet niet langer rouwen, zegt hij, God zal haar kinderen terugbrengen en de stad zal genoemd worden: “vrede door gerechtigheid”. Baruch citeert hier de profeet Jesaja, die de vrede “het werk van de gerechtigheid” noemt (Jes. 32,1:7: ”opus justitiae pax”, wat later de wapenspreuk zal worden van Pius XII).
Het Bijbelse begrip ‘gerechtigheid’ betekent meer dan ‘rechtvaardigheid’, dat vooral inhoudt dat ieder het zijne krijgt (unicuique suum), waar hij/zij recht op heeft, en verder dat men zich houdt aan het eens gegeven woord, dus meer in de zin van legaal en contractueel. In de Bijbel is gerechtigheid niet louter juridisch, ze is meer dan rechtvaardigheid. Zeker wanneer het van God gezegd wordt, dan wordt het feitelijk een synoniem van barmhartigheid: God zal, zegt Baruch, “het volk Israël omgeven met zijn barmhartigheid en gerechtigheid”. Hij blijft trouw aan zijn verbond, zijn werken is genadig en heilzaam, ondanks de ontrouw van zijn volk. Na de ballingschap denkt God weer aan Israël, maakt voor het volk de wegen begaanbaar, leidt het in het licht van zijn woord terug naar het beloofde land, beschermt het met de mantel van gerechtigheid. Israël ervaart Gods heilbrengende gerechtigheid, oriënteert zich weer op Zijn verlossende aanwezigheid, op Zijn belofte, op het Verbond dat God met het volk sloot en waaraan het opnieuw trouw belooft,
Helaas trokken later de farizeeërs het verbond opnieuw uit de heilssfeer, uit de sfeer van Gods genade, en gingen het weer zien als een contract, als louter wetsvervulling: onderhoud de letter van de wet, dan geef je aan God het zijne en verzamel jij automatisch je verdiensten. Waarmee ze het centrale gebod van de liefde tot God en tot de medemens geheel uit het oog – en het hart – verloren.
Als laatste van de profeten uit het Eerste Verbond, roept Johannes de Doper (zie de lezing uit het evangelie van Lucas!) het volk op, zich weer tot de ware gerechtigheid te bekeren. Johannes doet dat niet vanuit de comfortabele situatie van de religieuze leiders van zijn tijd. Vanuit de woestijn bereidt hij de weg voor de Messias, een roepende in de woestijn. Hij roept het volk Israël op tot bekering, tot de radicale verandering, die nodig is (metanoia!) om het komen van God in het bestaan van de mensen mogelijk te maken. De weg van de Heer moet vrij gemaakt worden, vrij van zonden. De dalen van minachting en geweld jegens de anderen moeten gevuld worden en de bergen van hoogmoed en eigenliefde geslecht. Alleen dan kan het volk, en heel de mensheid, de verlossing door de Messias aanvaarden en kan er vrede op aarde komen door gerechtigheid.
Jezus van Nazareth is de Messias, de Christus (Gezalfde) die het volk en de mensheid komt verlossen en in zijn bloed een nieuw verbond sticht van gerechtigheid en barmhartigheid, van verzoening tussen de mensen en God, en tussen de mensen onderling: vrede als vrucht van de gerechtigheid.
De apostel Paulus heeft de Messias in Jezus aanvaard en zich onvoorwaardelijk in dienst gesteld van het Nieuwe Verbond. In de tweede lezing roept hij de christenen van Filippi op tot bekering tot dit verbond van liefde, om heel hun geest daarop te richten, om opnieuw en zonder voorbehoud te kiezen voor de heilbrengende relatie tot God en tot de heil-stichtende relatie tot de medemensen. De wens van Paulus, zijn bede, is: “moge uw liefde steeds rijker worden aan inzicht en fijngevoeligheid, om te kunnen onderscheiden, waar het op aan komt”.
De Adventsverwachting houdt in, dat we ons bewust worden van de concrete consequenties van het Evangelie en deze in daden omzetten: waar nodig kloven dempen, bergen slechten, kronkelwegen effenen – deze zijn aanwezig in het leven van iedereen . . . . . . Om ons daadwerkelijk te bekeren tot het dubbelgebod van het Evangelie: God beminnen met heel ons hart en de naaste als ons zelf. Dat we ons dagelijks leven kritisch onderzoeken en het harmonisch heroriënteren, om vrede te stichten om ons heen als vrucht van gerechtigheid en barmhartigheid.
Om zo Christus te volgen en na te volgen op de weg van de zichzelf wegschenkende liefde en zo de weg van de Heer te bereiden, naar een toekomst van heil voor ons eigen leven en voor de samenleving. De enige weg naar de verlossing is de weg van de liefde, alle andere wegen lopen dood.
+ A. H. van Luyn, sdb
Bisschop em. Rotterdam