In wiens schoenen staan wij?

Vandaag zijn we halverwege de veertigdagentijd aangeland. Ik weet niet of u bij die constatering denkt: gelukkig of dat u zegt: nu al. Hoe dan ook, ik beide gevallen blijft de vraag: waar sta ik? Waar staan wij in onze opgang naar Pasen?

Voor een antwoord op die vraag kunnen wij misschien terecht in het evangelie van vandaag. Wij hoorden zojuist dat ontroerende maar ook onthutsende verhaal uit het evangelie van Lucas. De traditie heeft het de naam gegeven van  ‘ de verloren zoon’,  maar vraag is of daarmee recht wordt gedaan aan het verhaal. Bij zo’n naamgeving speelt ook mee de plek waar wij staan en de persoon met wie wij ons al dan niet vereenzelvigen. En dan is er ook nog de liturgisch context. Wij krijgen het verhaal aangereikt in de veertigdagentijd, tijd van boete en bekering, tijd van hoop en vrees.

Er is sprake van een vader en twee zonen. In wie van de drie herkent u zich geheel of ten dele? Durf die vraag eens toe te laten. Wie op weg is naar Pasen moet de schaduwzijden onder ogen durven zien, want anders zal onze tocht door de woestijn ons niet brengen bij de nieuwe mens, de Paasmens die leven in overvloed is beloofd.

Laten we beginnen met de zogenaamde verloren zoon. Hij weet wat hij wil. Van huis weg, het volle leven in zoals hij zich dat voorstelt. Hij vraagt om zijn erfdeel. Formeel heeft hij daar nog geen recht op. En met die vraag verklaart hij zijn vader eigenlijk dood. Hij slaat dan ook de deur achter zich dicht als was het een graf. En dan stapt hij het leven in en jaagt zijn erfdeel er door. U kent de rest van het verhaal. Aan lager wal geraakt, denkt hij terug aan thuis. Daar hebben de dagloners te eten, terwijl hij alleen een knorrende maag heeft. Dat leidt bij hem tot een bezinning, die hem doet besluiten, ja tot wat? Er staat niet dat hij naar huis gaat, maar wij horen hem zeggen: ‘ik ga weer naar mijn vader’. En die opmerking wordt gevolgd door een schuldbelijdenis die hij heeft ingestudeerd. En ook die begint met het woord ‘vader”’. ‘ Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u.’ Moeten we dat afdoen als een truc om door de vader niet te worden afgewezen of is er sprake van een echte innerlijke bekering en van schaamte en pijn om wat hij van het leven heeft gemaakt? Een klerezooi en nu? Er valt van alles over dat joch te zeggen, maar in zijn miserie denkt hij terug aan zijn vader en gaat hij op weg. Hij weet niet wat hem te wachten staat, maar hij hoopt en hij gaat als een naakte bedelaar, als een verliezer. Wat of wie mag hij verwachten?

Hoe gaat het intussen met die vader, die door de zoon dood is verklaard? Heeft die vader hetzelfde gedaan? Uit het oog en uit het hart, zijn naam vergeten en uitgewist? Of heeft hij elke dag met pijn en verlangen op de uitkijk gestaan in de hoop dat hij zou terugkeren. Bij zichzelf treurend als David treurde over zijn opstandige zoon “mijn zoon, mijn zoon!’[1] David zat tussen de poortdeuren te wachten op nieuws[2], en hier zien wij een andere vader die op de uitkijk staat. Hoe lang heeft hij er gestaan en gaf hij het wachten niet op. En dan, na hoeveel dagen en nachten ziet hij hem in de verte aankomen die jongen van hem. Zouden wij, zou u gedaan hebben wat die vader toen deed of zou u de kat uit de boom gekeken hebben? Eerst maar eens horen wat hij allemaal uitgespookt heeft en of hij wel spijt heeft. Niets van dit alles zien of horen wij zijn vader doen. Integendeel, hij rent op hem toe, valt hem om de hals en kust hem hartelijk. Is dat wel verstandig? Is meer afstand niet gepast, denkt u misschien. Wat zeggen zulke vragen over ons? Maar het hart van die vader is door medelijden bewogen, want zijn zoon is teruggekeerd. En daar blijft het niet bij. Hij laat een heus feestmaal aanrichten dat ons doet denken aan de maaltijd die Abraham ooit aanrichtte voor drie vreemdelingen voor wie hij het vetgemeste kalf liet slachten[3]. ‘ Want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.’ Het lijkt op deze zondag van half vasten wel Pasen. De zoon die in den vreemde was verdwaald en vernederd, wordt door de vader opnieuw met open armen ontvangen, thuisgehaald. Je zult zo’n vader hebben, die je het verleden niet nadraagt maar je nieuw leven, een nieuwe kans geeft en meer dan dat.

Is die vader misschien te goed voor deze wereld? Je zou het kunnen denken, en dan hoef je nog niet eens de andere zoon te zijn. Die jongen heeft het er te kwaad mee als hij bij thuiskomst van het land ziet wat vader allemaal heeft gedaan. Die hoerenloper – ja hij gebruikt dat woord- zo weer aan tafel een plek geven alsof er niets is gebeurd. Je hoort het hem zeggen en hij loopt rood aan van woede. En hij die altijd thuis op de boel heeft gepast en nooit een scheve schaats heeft gereden, die nooit en te nimmer een bokje heeft gekregen voor een feestje met vrienden, hij weigert binnen te komen. Geen haar op zijn hoofd die erover denkt dat te doen. Misschien herkennen wij ons in hem, voelen wij met hem mee. En die zin van zijn vader: ‘ jongen, alles wat van mij is, is ook van jou,’ lijkt aan dovemansoren gezegd. Hij vat het niet, nog niet. Hij is evenzeer een verloren zoon, want dat de vader geeft en vergeeft zonder maat, het is te veel voor hem. Hij kan er niet bij.

En wij, in wiens schoenen staan wij? Die van de vader of die van een van de zonen. Welke weg hebben wij nog te gaan om nieuw leven te ontvangen van de Vader en het anderen niet te onthouden, opdat alles en allen in Paaslicht mag worden gehuld. AMEN.

 

 

Lucas 15,1-3.11-32

 

[1] 2Sam. 19,4

[2] 2Sam.18,24

[3] Gen. 18,7

Volgend artikel Bekijk het overzicht
Gastenverblijf
Een plaats van gebed en ontmoeting, van rust en stilte, waar iedereen zich thuis mag voelen en op adem mag komen.
Meer informatie