Nieuws

Preek 19 maart 2023

In de evangelies horen wij vaker dat Jezus een blinde het gezicht geeft. Soms roept zo’n blinde luidkeels om hulp, soms brengen de mensen de arme blinde bij de Heer. Vandaag is er eigenlijk niet direct sprake van een vraag om genezing. De leerlingen beginnen eerder een theologisch dispuut: wie is de schuld van deze handicap? Want men gelooft dat zo’n gebrek absoluut een straf voor begane zonden is, dat er schuld is ofwel van de lijder persoonlijk, of vanwege een misstap van zijn ouders. En het is de vraag of deze veronderstelling niet heel diep zit, ook bij ons? Die schuldvraag weegt op ons leven, maakt het leven zwaarder dan nodig, verduistert ons zicht op God. Als ik mij niet vergis is het voor veel mensen juist moeilijk te geloven omdat zij zich stoten aan wat ons bestaan verduistert. Waarom is er lijden? Waarom wordt iemand getroffen door tegenslag of pijn? Als er een God is, waarom voorkomt Hij dat dan niet? Maar de Schepper laat niet zomaar een steek vallen.  Jezus ontkent dat hier sprake is van schuld of straf. Het werk van de Eeuwige is iets positiefs, God, Jezus spreekt van de Vader, brengt verlossing en vreugde, Hij dooft het licht niet, maar Hij brengt tot het licht.

Begint het scheppingsverhaal in de bijbel niet met het woord van de Eeuwige “Er moet licht zijn”. Met het licht komt er ordening in het duister van de chaos, en wordt chaos tot kosmos. Komt er leven. Ontstaat een wereld waarvan de Eeuwige kan zeggen dat deze goed is. Jezus die van zichzelf heeft verklaard dat Hij het licht van de wereld is, verlost onze chaotische duisternis door af te dalen in het duister van de dood, en van daaruit op te staan in het licht van zijn heerlijkheid. Zijn leven is een Pascha, een doortocht door het duister naar het licht. En in die beweging neemt Hij ons mee.

De jonge kerk sprak over het doopsel als de φωτισμος, de verlichting. De ogen werden geopend om de geestelijke werkelijkheid te zien. Met de doop mag de mens binnentreden in een wereld die geen oog heeft gezien.

Kijk wat Jezus vandaag doet. Hij spuwt op de grond, maakt met zijn speeksel van een hand vol aarde slijk, bestrijkt daarmee de ogen van de blinde, en draagt hem op: ga je wassen in de ijver van Siloam. De blinde man die daar zomaar zit, en ook niet van zich laat horen, niet roept om genezing, maar het leven als het ware aan zich voorbij laat gaan, is als een stukje onvoltooide schepping, die door een daad van Jezus pas volwaardig mens wordt, die in beweging wordt opgewekt tot een vollediger bestaan, tot een rijkere vorm van menszijn. Van een apathisch het leven aan je voorbij laten gaan tot een meer vreugdevolle, meer weerbare levenswijze, waarin hij durft uitkomen voor een eigen innerlijke overtuiging, en het opneemt tegen de heersende mening. Jezus maakt dat hij zien kan, geeft hem de moed om te spreken en te getuigen. Met zijn schoongewassen ogen kan hij beter zien dan zijn omgeving. Hij heeft zicht op wie Jezus is. Als de Farizeeën hem vragen wat voor een man het is die hem de ogen geopend heeft dan zegt hij beslist: het is een profeet, en bij een nieuwe ontmoeting met Jezus komt hij tot geloof, tot waarachtig zien.

Zou het daarover niet gaan vandaag? Over echt zien. Over een goed gebruik van ons gezichtsvermogen, dat wij de fenomenen om ons heen niet enkel waarnemen als betekenisloze voorwerpen en processen, maar dat wij hen verstaan en begrijpen als bemiddelaars van een andere werkelijkheid? Voor eerdere generaties was die wijze van kijken, van geloven vanzelfsprekend. Misschien tè vanzelfsprekend. Misschien waren zij wat naïef, onnadenkend, zonder meer accepterend wat hun door gezagsdragers werd voorgehouden. Mensen van onze tijd zijn in het algemeen niet meer zo argeloos, zij zijn kritisch, zij willen zelf onderzoeken, zelf zich een oordeel vormen.

Lieve mensen, was het maar waar! We weten maar al te goed, en we zien het om ons heen op wereldschaal dat mensen zich laten beïnvloeden door fake news, dat zij in hun denken en oordelen meewaaien met de waan van de dag, dat zij, dat wij, nog altijd op zoveel punten blind zijn voor de werkelijkheid die ons omgeeft, dat wij de fenomenen die ons omringen niet echt weten te duiden. Het evangelie roept ons wakker, wekt ons op om de werkelijkheid te zien in Christus’ Licht.

Ik denk dat menigeen van u wel bekend is met dat prachtige mystieke kleengedichtje van de dichter Guido Gezelle (1830-1899):

Als de ziele luistert
Spreekt het al een taal dat leeft,
’t lijzigste gefluister
ook een taal en teken heeft
blaren van de bomen
kouten met elkaar gezwind,
baren in de stromen
klappen luid en welgezind,
wind en wee en wolken,
wegelen van Gods heilige voet,
talen en vertolken
’t diep gedoken Woord zo zoet…
Als de ziele luistert!

Iemand kan deze mystieke visie van de priester-dichter verwerpen als naïef, en de voorkeur geven aan een puur natuurwetenschappelijke wereldbeschouwing, maar de vraag is of dat werkelijk zoveel meer wetenschappelijk is? Hoe wijs is het om daarbij de “ziele” uit te schakelen, te negeren, om haar taal dood te zwijgen? Is dat niet eerder erg onwetenschappelijk: om afstand te doen van misschien je meest kostbare kenvermogen, je geestelijke zintuig?

Die blinde man uit het evangelie van vandaag, dierbaren, is dat niet ieder van ons, die in deze wereld de oriëntatie kwijt is. Het leven gaat aan je voorbij en je hebt er geen zicht op. Dan komt Jezus voorbij. Hij beschuldigt niemand van zonden, Hij dringt niemand complexen op, maar Hij voltooit Gods scheppingswerk aan ons, Hij brengt ons in contact met de aarde waaruit wij zijn gevormd, Hij raakt ons aan en geeft ons de goede raad ons te wassen, het water af te laten spoelen dat ons belet om te zien, om te leven. Onze omgeving zal misschien protesteren, zal afwijzen wat ons overkomt, zal onze keuze veroordelen. Maar als we geraakt worden door de genade kunnen wij in geloof leven en dit leven dankbaar aanvaarden als een geschenk, kunnen wij leven uit God en naar God toe.

Br. Gerard Mathijsen

Zondag Laetare 2023 Joh.9, 1-41.

Preek 12 maart 2023

Dat was een lang verhaal, broeders en zusters, het langste zelfs uit het Nieuwe Testament. En er komt heel veel ter sprake, maar bij nader toezien lijkt het thema ‘water’ er het hart van te vormen. ‘Water’, er is op het ogenblik veel aandacht voor. In eigen land bijvoorbeeld bij de verkiezingen die deze week plaatsvinden. En overal in onze wereld is er discussie en overleg gaande over de kwaliteit van het drinkwater, over waterschaarste of wateroverlast. Water, we kunnen niet zonder, waar het ontbreekt, rest de dood. Vandaar alle aandacht en zorg. Dat wisten ook onze voorouders getuige de vele verhalen in Schrift en traditie.

En zo komen wij vandaag bij de put van Jacob terecht waar twee mensen elkaar ontmoeten die dorst hebben. Jezus, die vermoeid van de tocht bij de put uitrust en dorstig na de voetreis om water vraagt aan de vrouw die komt aanlopen. Maar ook die Samaritaanse heeft nood aan water getuige de lege kruik die ze bij zich draagt.  Een alledaags tafereel in een wereld waar het water nog niet uit de kraan kwam, maar men er een eindweegs voor moest lopen. Denk maar aan de prachtige verhalen over Rebekka of Rachel van wie het leven een keer nam bij een waterput. En vandaag overkomt het de Samaritaanse vrouw.

Maar laten wij eerst een ogenblik stil bij de vraag om wat voor water het gaat, want er is water voor het lichaam en er is water voor de ziel, zoals er ook brood is voor het lichaam en brood voor de ziel. En waar een van de twee ontbreekt komt het leven te kort. Wij weten aan den lijve wat een droge zomer voor gevolgen heeft voor mens en dier, voor heel de natuur. Maar hoe staat het met dat andere water? Bij hoevelen is de bron van levend water droog komen staan en verkwijnen mensen in eenzaamheid of gebrek aan levenszin?

Vandaag horen wij een verhaal over een ontmoeting bij een put waar dorst wordt gelest, waar het levende water dat de ziel verkwikt wordt aangeboord en aangereikt. Twee mensen bij de put, twee mensen die dorst hebben. En dan ontspint zich een gesprek. En dan horen we hoe Jezus begint met een vraag: ‘Geef mij te drinken.’ Is dat geen meesterlijke insteek voor een gesprek? Hij plaatst zich niet boven de vrouw, hij begint ook niet met haar vragen te stellen over haar presentie op dit uur, en nog minder begint hij met haar aan te spreken op haar leefwijze of met het oproepen tot bekering. Niets van dit alles. Dat hij hier in vreemd land een vrouw aanspreekt met wie hij eigenlijk niet behoort om te gaan, is voor de vrouw misschien een probleem, maar Jezus gaat aan conventies en grenzen voorbij als het om leven gaat. Niets houdt hem ervan af met haar in gesprek te gaan, en wel als gelijken. En met die bescheidenheid en fijngevoeligheid schept hij de openheid voor een gesprek op een dieper niveau. Het water waarvoor ze beiden naar de put gekomen zijn, brengt hen gaandeweg naar de innerlijke bron, die hen beiden tot lafenis is gegeven, maar waar de vrouw voorlopig nog geen toegang toe heeft.

Zouden wij als kerkgemeenschap in een synodaal proces niet heel wat kunnen leren van deze houding van Jezus? Niet de mensen benaderen vanuit de hoogte, ook niet agressief een boodschap aan de man of vrouw brengen, maar aansluiten bij de situatie waar de ander zich bevindt en dan samen op weg gaan , luisterend en vragend, om de bron te zoeken die levend water geeft.

Jezus is de vragende aan het begin van de ontmoeting, maar gaandeweg raken de rollen omgekeerd. Nu is zij het die dorst. Eerst is dat nog een verlangen naar water dat haar verlost van het steeds weer naar de put moeten komen, maar als Jezus haar een vraag stelt naar haar relatie, neemt het gesprek een andere wending.

‘Ga uw man roepen’, over dat gedeelte in het verhaal is inmiddels heel wat inkt gevloeid. Nieuwsgierig graven, niet naar levend water, maar naar het seksuele leven van de vrouw.  Maar Jezus is niet aan het gluren en gissen, maar hij laat de vrouw zonder beschuldigingen of verwijten in de spiegel kijken om haar zo te helpen haar ware dorst te ontdekken. Waar leef je voor, en waar leef je uit? Wat belemmert het stromen?

De vrouw heeft dorst, maar Jezus evenzeer. Hij heeft inmiddels zijn droge keel vergeten en dorst ernaar dat deze vrouw de bron zal ontdekken waaruit levend water ontspringt.

In dit gesprek van hart tot hart, wordt die levensader aangeboord, al gaat dat niet vanzelf. De Samaritaanse poogt zich nog te verschuilen achter de vraag of God nu hier of elders moet worden aanbeden. Maar Jezus gaat daar niet in mee. Integendeel, hij geeft zich helemaal bloot. Hij laat in zijn ziel kijken. Ja, hij laat haar proeven van het water waarvan hij leeft en zo geeft hij haar toegang tot de bron in haar eigen leven. Gods presentie is te vinden in deze mens die hier voor je staat en je wil laten delen in het levende water. Niet opdringerig, maar leven gevend.

Op het eind van het verhaal zien wij een andere vrouw voor ons staan.  Zij gaat niet heimelijk meer haar weg naar de put, maar brengt anderen samen en maakt hen deelgenoot van wat haar overkomen is. Zij schaamt zich voor niets of niemand meer, zij put nu uit een andere bron. Ja, zij wordt apostel: ‘kom en zie’[1]. Geen droge catechismusles, nee, zij neemt de mensen mee naar Jezus, terwijl ze haar ervaring vertelt. Zij gunt ook ons die leven schenkende ontmoeting, waarin wij op onze beurt Jezus leren kennen als degene die leven schenkt, voorbij alle mislukking, veroordeling of kwetsuren. Nieuwgeboren, gelaafd en gesterkt uit de bron van levend water opborrelend tot eeuwig leven. AMEN.

Abt Thijs Ketelaars

[1] Joh. 1,39; 1,46

A40dtijd3 2023 Joh 4,5-42

Preek 5 maart 2023

Abraham wordt geroepen om weg te gaan met achterlating van alles, Paulus roept op tot een onbevreesd voortgaan in het licht van Christus, het Evangelie neemt ons mee de berg op waar dit licht een ogenblik doorbreekt in al zijn heerlijkheid.

In het Evangelie hoorden we: “Dit is Mijn zoon, Mijn welbeminde, in wie Ik mijn welbehagen heb gesteld. Luistert naar Hem.” (Mt, 17, 6)

De drie synoptische evangelies zijn eensgezind in de beschrijving van dit hoogtepunt in het leven van Jezus, dat voor Hem een uniek moment zal zijn geweest, een zwaar geladen moment ook: de ontmoeting met Mozes en Elia, twee grote getuigen van het verbond tussen de eeuwige en de mensheid,; zij staan Jezus ter zijde, flankeren zijn persoon en bevestigen met hun gezagvolle aanwezigheid zijn missie; de openbaring van zijn heerlijkheid aan zijn uitverkoren volgelingen, Petrus, Jacobus en Johannes, ongetwijfeld om hen bestand te doen zijn tegen de grote beproeving van hun geloof als zij straks zullen worden overrompeld door zijn ontlediging, en bovenal de woorden uit de wolk, die zijn verheven natuur en zijn zending openbaren,, waarin als het ware de geloofsbrieven van Jezus worden geopenbaard, zoals dat ook al het geval was bij de doop in de Jordaan, en zoals in het Vierde Evangelie bij het laatste optreden van Jezus voor zijn Lijden de stem uit de hemel zal getuigen. “Niet om Mij was die stem, zegt de Heer daar, maar om u.” Zo mogen we ook hier begrijpen dat de woorden van de Vader- hoezeer ze ook troostend en bevestigend waren voor de Heer zelf-, vooral zijn uitgesproken voor de omstanders, voor de hoorders, voor ons. Het gebeuren op de hoge berg, [was het de Thabor, laten we het daar maar op houden], is voor allen die Jezus willen volgen op zijn weg een helder licht, een bemoediging en een bevestiging in het geloof in zijn persoon en zijn zending.

Het evangelie van de verheerlijking van de Heer, heeft elk jaar zijn plaats in onze tocht naar Pasen. Bovendien is aan het gebeuren van de gedaanteverandering de transfiguratio μεταμορφωσις een van de grote liturgische feesten in de liturgische jaarkrans gewijd, dat wij op 6 augustus vieren. Het is een bijzonder ervaringsmoment dat de drie apostelen de diepere werkelijkheid van Jezus laat zien en te verstaan geeft. Door mens te worden en te midden van de mensen te verblijven heeft de Heer zich ontledigd. Paulus zegt in zijn brief aan de Filippenzen: “Hij heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God: Hij heeft zich van zichzelf ontdaan en het bestaan van een slaaf aangenomen… Hij heeft zichzelf vernederd, Hij werd gehoorzaam tot de dood, tot de dood aan een kruis.”(Fil 2,6-8). Wij zijn met zo’n boodschap vertrouwd. De apostelen van de Heer waren het nog allerminst. Zij waren de wonderdoener gevolgd, de man voor wie geen grenzen bestonden, die machtig was in werk en woord, die hongerigen voedsel gaf, zieken genas en doden opwekten. Die hun wereld zou veranderen, hun land bevrijden, hun leven verbeteren en gelukkig maken. In werkelijkheid heeft Jezus een nog moeilijker taak: Hij moet hun harten bekeren, hen bereid maken zijn weg te gaan. En hen doen begrijpen dat dit niet de weg van een Harry Potter, maar de weg van de nederige dienaar, de weg van het kruis.

Om hen daarvoor enthousiast te krijgen, om hen te bemoedigen niet terug te schrikken voor het inderdaad afschrikwekkend van de kruisweg die Hij binnenkort zal gaan, terwijl ook zij door veel lijden heen zullen moeten gaan vindt vandaag, op het hoogtepunt van zijn levensweg deze ontmoeting plaats. Waar de hemel openscheurt en Hem, de Geliefde Zoon van de hemelse Vader laat baden in het ongeschapen licht, en waar de stem van de Vader zich laat horen: “Dit is Mijn zoon, Mijn welbeminde, in wie Ik mijn welbehagen heb gesteld. Luistert naar Hem.”

Ja, de apostelen hebben van deze rabbi van Nazareth goed begrepen: Hij wijst hen de weg ten leven, Hij leert hen Gods weg te gaan, een weg die leidt naar heelheid, vrijheid en geluk. Langs die weg zullen zij een geluk bereiken wat geen oog heeft gezien en geen oor gehoord, en wat in geen mensenhart is opgekomen (1 Kor. 2,9). Maar zij hebben nog niet begrepen wat het gaan van deze weg zal kosten. Om hen te winnen voor dit avontuur doet Jezus hen nu een glimp van Gods geheime plan ontwaren zoals Paulus dat later in de brief aan de Korintiërs beschrijft; Hij bemoedigt hen en de stem van de Hemelse Vader uit de wolk spoort hen aan om zich toe te vertrouwen aan het goddelijk bestuur. Geliefde zusters en broeders, wat is het heerlijk om dit mysterie van de transfiguratie te beschouwen! Het overtreft in zijn onvoorstelbare schoonheid inderdaad al onze verwachtingen. De eeuwen door is het een geliefd onderwerp van contemplatie geweest voor heilige zielen. Wie in Griekenland de wondere kloosters van de Meteora heeft bezocht weet dat het grootste en oudste klooster aan dit mysterie is toegewijd. Het werd in 1340 gesticht door de heilige Athanasius de Meteorites. Heel geliefd is het feest van de Transfiguratie op de berg Athos. Op de top van die berg is een heiligdom waarnaar ieder jaar op de feestdag van de metamorphosis velen de pelgrimage naar de top wagen om daar de eucharistie te vieren.  Wij mensen zoeken het licht, wij worden erdoor aangetrokken zoals insecten worden aangetrokken door het vuur in de nacht. Het is goed om te beseffen dat dit licht ons aantrekt opdat wij luisteren, luisteren en volgen, volgen met geloof en vertrouwen. De noodzaak van het lijden, het lijden van Jezus, het lijden van een kind, het onmetelijk lijden overal in de wereld de tijden door, is voor ons niet te peilen. We hebben er geen antwoord op. We kunnen ons verharden en het bestaan van God weren uit onze denkwereld, wij kunnen ook opzien naar de lichtende gestalt in het Evangelie van deze dag, Hem geloof schenken en bidden om de kracht tot overgave. Luisteren naar God, is dat niet de beste manier om te bidden? We kunnen bidden met eigen woorden. Dat is natuurlijk uitstekend en ook nodig. Wij kunnen gebeden ontlenen aan de traditie, de liturgie. Maar misschien is de allerbeste, de meest rechte weg, de weg naar binnen die van inkeer, het stil maken in onszelf om te luisteren naar wat de Heer zegt, vraagt, aanbiedt. Het Evangelie vertelt dat na de buitengewone ervaring, als de leerlingen nog op de grond liggen, Jezus naar het toekomt, hen aanraakt en zegt: “sta op en wees niet bang”. \in zijn boodschap voor de 40 dagentijd wijdt paus Franciscus hier een opmerkelijke overweging aan die ik u graag meegeef. “Toen zij hun ogen opsloegen zagen zij niemand meer dan alleen Jezus.” …Niet vluchten voor in een godsdienstigheid die bestaat uit bijzondere gebeurtenissen, suggestieve ervaringen, uit angst de werkelijkheid met haar dagelijkse inspanningen, haar rauwheid en tegenstellingen onder ogen te moeten zien. Het licht dat Jezus de leerlingen toont, is een vooruitlopen op de heerlijkheid van Pasen en daar moeten wij heengaan. “Hem alleen” volgend.” De paus wijst op de weg van de 40 dagentijd en op die van het synodale proces met eenzelfde doel nl. een persoonlijke en kerkelijke gedaanteverandering. Daartoe dienen wij de stem van de Vader te gehoorzamen: “luistert naar Hem”!” Hoe luisteren wij naar de Heer? Op tweeërlei wijze: wij horen zijn stem in de Schrift, in de lezingen die de kerk ons aanreikt in de liturgie., en de Heer spreekt tot ons in de broeders en zusters vooral door het zien van de geschiedenis van diegenen die hulp nodig hebben, en via het luisteren naar de broeders en zusters in de kerk. Het is een aansporing om, als wij de berg afgaan, ons in de nabijheid van de Heer te weten, naar zijn stem te blijven luisteren in ons leven van alledag, en te geloven dat wij door de moeilijkheden en het kruis zijn heerlijkheid zullen mogen bereiken. Iedere eucharistieviering geeft ons daarvan een voorsmaak.

Br. Gerard Mathijsen os

Zondag 2 40 dagentijd 5 maart 2023

Preek 26 februari 2023

Keuzes maken, het is dagelijks terugkerend gebeuren. Soms simpele, soms moeilijke keuzes. Wat eten wij, blijf ik bij mijn huidige baan of zoek ik een andere? Het zijn twee voorbeelden uit een eindeloze reeks. En wie of wat bepaalt dan die keuze? Die vraag drong zich op boven bij het lezen van de schriftlezingen van deze zondag.  Daarmee is dan tegelijk aangegeven dat die verhalen niet over een ver verleden gaan of behoren tot een fabeltjeskrant, maar dat ze ons confronteren met ons eigen alledaags bestaan.

Die twee bekoringsverhalen plaatsen ons voor een spiegel en dan klinkt de vraag: en jij, waar sta jij, voor wie of wat kies jij? Want kiezen kunnen wij, wij zijn niet zondermeer hulpeloos uitgeleverd aan het bestaan. Er zijn mogelijk grenzen, maar juist deze verhalen laten ons zien dat wij tot meer in staat zijn dan wij misschien denken of vermoeden.

Deze veertigdagentijd wordt ons geschonken om onze keuzes te herijken, te vernieuwen of te bevestigen.  Die tocht door de woestijn is het moment bij uitstek om ons te laten bevragen waar het nu eigenlijk om gaat in ons bestaan, wie en wat ons doen en laten bepaalt. Een tijd van inkeer en onderscheiding.

Maar waarom ging het nu zo vreselijk mis in die paradijselijke tuin? De man en zijn vrouw hadden de beschikking gekregen over al wat er groeide en leefde, er was aan niets gebrek en alles leefde met elkaar in vrede en harmonie. De mens met de weelderige schepping, de man en de vrouw met elkaar en met God die als een gulle gever ze alles gaf en gunde. Zo kan het leven dus zijn, een en al dankbaarheid in de breedte, hoogte en diepte. Maar dan komt er een kink in de kabel. De slang, glad als een aal, sluipt het leven binnen en begint een vraag te stellen. Nu is vragen stellen in het leven niet verboden, maar veel hangt af van hoe je dat doet. Met zijn vraag suggereert dat serpent dat God hun iets niet gunt. En het duurt niet lang of dat fake nieuws doet zijn werk. De vrouw gelooft erin en ziet God nu met andere ogen. Het verborgen gif heeft zijn werk gedaan. Dat zorgt niet alleen voor een afgunstige blik maar tenslotte ook voor een greep naar de verboden vrucht. En daarmee verandert het leven fundamenteel, want waar jij meent alles te moeten hebben wat een ander heeft, daar wordt het leven tot een slagveld in plaats van een gemeenschap. Daar wordt God en de ander tot een concurrent of rivaal, en word je zelf tot een eiser in plaats van een mens die weet te geven en te ontvangen dankbaar en meelevend. Daar zijn we geen metgezel meer, maar vormen we voor elkaar een bedreiging, die in het uiterste geval moet worden uitgeschakeld. Hoe dat verder gaat, zien wij in de rest van het verhaal, de mensen verbergen zich voor God, want daar zijn ze nu bang voor, de vertrouwelijkheid behoort tot het verleden. Maar ook man en vrouw zijn hun onbevangenheid kwijt, want de een is anders dan de ander en is daarmee een bedreiging geworden. De kwetsbaarheid van hun naaktheid wordt onverdraaglijk en ze maken lende schorten. Dat is het begin van een lang verhaal waarin afgunst, rivaliteit en wantrouwen dusdanige vormen hebben aangenomen dat we nu hele scharen in pantsers en helmen ten strijde zien trekken omdat heersers en volken willen hebben wat een ander toebehoort. Maar blijven wij dichter bij huis, en zien wij hoe in eigen land velen kost wat kost verdedigen wat niet van ons is. Wij zijn geen eigenaren van Nederland. Dat is in leen van hem die de aarde schiep en wij zijn niet de enige die haar in pand hebben gekregen. God kent geen grenzen, maar waar wij die trekken is de humaniteit en het leven in het geding. Het oude verhaal dat wij vandaag in de Schrift lezen is maar al te actueel en roept op tot bezinning en bekering bij al Gods kinderen.

 Hoe anders het evangelie van deze zondag. Speelde het eerste verhaal zich af in het paradijs, een plek waar je geen jalousie zou verwachten, het tweede verhaal brengt ons naar de woestijn, een plek waar aan alles gebrek is voor het bestaan. Daar op het scherpst van de snede zien wij hoe Jezus weerstaat aan de bekoring en verleiding die hier de gestalte aanneemt van een duivel die hem met vrome praat in de luren poogt te leggen. De tactiek is dezelfde als in het Genesis verhaal, alleen heeft de slang hier plaats gemaakt voor een duivel. Verkeerden Adam en Eva in de hof aanvankelijk in een vertrouw volle omgang met God, voor Jezus was bij de doop de hemel opengegaan en heeft hij zich zoon en veelgeliefde van God horen noemen. Met die woorden in zijn oren en hart is hij de woestijn ingegaan, een stille retraite van veertig dagen. Dan kan er heel wat in je hoofd komen en in je hart. Word je een duivel of blijf je een geliefde zoon die zijn plaats weet? Niet een die zich ergens op laat voorstaan, maar een die als God zelf alles geeft voor het leven van anderen? De duivel heeft andere plannen, hij stuurt het erop aan dat Jezus zich zou laten gelden en het leven naar zijn hand zetten. “Laat zien wie je bent en laat je gelden’. Maar deze zoon van God eigent zich niets toe, geen goddelijke macht en geen aardse macht, niets van dat alles. Hij toont zich waarlijk zoon van God door een en al oog en oor te hebben voor de glorie van de Vader en het leven van de mensen die hem zijn toevertrouwd.

Twee verhalen, twee wegen, aan ons vandaag de vraag welke weg wij gaan in deze veertigdagentijd. Kiezen wij voor de oude adam en Eva of volgen wij het spoor van de nieuwe adam? Laat ons zoals hij een en al oor en oog zijn voor het stille gefluister van de Geest om de stem van slang en satan te weerstaan, opdat het leven de overhand krijgt over de dood en herschepping het deel wordt van allen op aarde. AMEN.  

Abt Thijs Ketelaars

A40dgn1-2023     Gen2,7-9;3,1-7; Rom. 5,12-19; Mt. 4,1-11

Preek Aswoensdag 2023

Afgelopen maandag konden we in de krant lezen dat Femke Bol een nieuw wereldrecord had gelopen op de 400 meter indoor, als ik het wel heb. Zoiets doe je niet in een vloek en een zucht, al was het een supersnelle tijd. Daar zijn heel veel uren en dagen training aan voorafgegaan. En wie dat zegt, weet dat dan het thema ascese niet te vermijden is. Wil je als sporter de hoofdprijs behalen, dan moet je je heel wat ontzeggen.  De apostel Paulus gebruikt dat beeld van de wedloop in de 1e Korinthebrief[1] en spoort de gelovigen aan voor de eerste prijs te gaan. Maar is dat wel  een geschikte vergelijking , loopt hij daarmee niet buiten de baan?  In een wedloop kan er maar één winnaar zijn zoals de sporters allemaal weten, maar ligt het voor gelovigen niet anders? Daar gaat het er niet om dat één de prijs behaalt, maar dat allen de finish halen, dat heel de gemeenschap het doel bereikt. Dat wij samen, sun-odos zou paus Franciscus zeggen, het einddoel halen, het leven in het beloofde land, het huis met de vele woningen,  het leven in volheid.

Wij gaan elkaar dus in deze veertigdagentijd niet beconcurreren, we gaan elkaar niet de loef afsteken en ook ellenbogenwerk staat niet op het programma, wij gaan elkaar meenemen en steunen op de tocht die langer duurt dan 100 of 400 meter en zelfs meer dan een marathon. Wij gaan een weg van veertig dagen, beeld van veertig jaar woestijn, reis van een heel leven. Om daar niet uit te vallen hebben wij niet alleen elkaar nodig, maar hebben wij ook nood aan een afgewogen leef- en looppatroon om het verhoopte doel te halen.

Ons einddoel is dus iets heel positiefs. De Schrift heeft daarvoor een veelheid van beelden, want het is altijd nog groter dan wij ons kunnen bedenken. De eerste bladzijde van het boek van ons geloof spreekt over een weelderige tuin en de laatste bladzijde heeft het over een stad, getooid als een bruid. En het evangelie heeft het over een thuiskomen in de intimiteit van de Vader.

Vandaag reikt de Heer ons de hulpmiddelen aan  voor die gezamenlijke tocht. En nog voor hij dat doet, wijst hij ons op de geest waarin we de tocht moeten ondernemen. Alle vormen van aandacht trekken, van jezelf in de kijker zetten zijn uit den boze.  Daarmee bouw je immers geen gemeenschap op, en heb je  alleen oog voor je eigen ego dat zichzelf belangrijk of o zo goed vindt. Zo’n houding wordt een obstakel op de tocht, dat vermeden moet worden, want de levensreis heeft al genoeg struikelstenen, daar moeten wij er geen aan toevoegen. Samen op weg in een geest van vertrouwen en  onderlinge hulpvaardigheid. Niks geen eersten, maar allemaal medelopers. Dat is in onze huidige samenleving niet vanzelfsprekend, en misschien is het wel nooit anders geweest. Maar laten wij dat woord van de Heer ter harte nemen, want waar het ego de route bepaalt, komen wij nooit in het land van de vrijheid. Dan nemen wij de oude mens mee in plaats van hem af te leggen en in nieuwheid van leven te worden toegelaten tot het beloofde land. Afsterven dus aan de oude adam en je niet proberen toe te eigenen wat je alleen ten deel kan vallen door  het met open handen te ontvangen. Wij proberen al te vaak het leven te grijpen of voor onszelf te reserveren, maar het paradijs wordt daarmee niet ons deel, integendeel.

Om ons in de juiste conditie te houden en te brengen reikt ons de Heer vandaag drie instrumenten aan zoals ook Benedictus doet in het 4e hoofdstuk van zijn regel. Aalmoes geven, bidden en vasten. Die volgorde is vermoedelijk niet toevallig. Het gebed staat in het midden, dat is het merg dat aan het aalmoes geven en het vasten energie en kracht geeft. En zoals het aalmoes geven en het vasten betrekking hebben op onze relatie met de ander en onszelf, zo richt het gebed zich op onze relatie met God, uit wie alle leven is.

Veertig dagen samen op weg, waarbij wij oog moeten hebben voor ieders maat anders hebben wij bij aankomst lege plekken. Wij lopen niet om als eerste aan de hemelpoort aan te komen, wij lopen samen in een woestijntred om te voorkomen dat iemand verloren gaat. Nee, dat hebben wij niet allemaal in de hand, maar als broeders en zusters van elkaar hebben wij de roeping elkanders leven te hoeden en te behoeden. Want God die ons het leven geeft, wil dat allen gered worden en de oever van het nieuwe bestaan bereiken.

Aalmoezen geven is dan ook delen van wat je is toegevallen met wie minder heeft en nood heeft aan hulp.  Dat geldt in het kleine bestaan van familie en gemeenschap, het geldt ook voor het grote verband van landen en volken. Wij hebben de wereld in pacht ontvangen en wij dienen de vrucht ervan gelijkelijk te verdelen, waarbij niemand wordt buitengesloten. Israël had tijdens de woestijntocht de neiging om te gaan hamsteren. Zij durfden niet vertrouwen dat het manna dat hun vandaag werd gegeven er morgen ook zou zijn. Niet oppotten wat tot welzijn van allen wordt gegeven.  Zo te leven, zo de weg te gaan, vraagt een innerlijke bekering, waar het gebed een oefenplaats voor is.

Bidden, dat kostbare kleinood is niet om mee te pronken of zich op te laten voorstaan, het is de schat die je in het binnenvertrek, ver van alle lawaai uitnodigt om te luisteren naar de stille stem van God. Ook daar geldt, het hangt niet af van al wat wij zeggen, wees er gewoon en laat je door God beminnen zoals Hij Jezus bemint, en ga vanuit die liefde op weg samen met wie je tochtgenoten zijn, in het vertrouwen dat God met ons gaat in elke ademtocht om ons te brengen naar wijd land.

Tot slot is er het vasten. Dat doen we in onze dagen veelal voor de lijn. Dat kan, maar laat het daar niet bij. Laten wij het doen om ruimte te maken voor leven dat niet bestaat uit consumeren en oppotten, maar uit leven dat met lijf en leden God looft in dankzegging en dienst aan de naaste. Dat wij met hart en ziel, met lijf en leden samen optrekken, niet in een sprint op de atletiekbaan, maar met een volgehouden stap om samen te delen, samen het lied te zingen dat ons leidt op de weg, een tocht van veertig dagen, naar het leven in Gods licht.  AMEN.

Abt Thijs Ketelaars


[1] 1Kor. 9,24v

Preek 12 februari 2023

Vandaag wordt in Praag de Europese synodale bijeenkomst afgesloten, die een soort tweede etappe vormt na de landelijke bijeenkomsten van vorig jaar. Dat hele proces van synodaal overleg is door paus Franciscus in het leven geroepen om alle gedoopten meer te betrekken  bij het leven en de zending van de kerk. Door velen is dat initiatief met vreugde verwelkomd, maar er zijn ook mensen die hun zorg hebben geuit of zich zelfs tegenstander hebben verklaard. De paus zou de kerk verkwanselen en de deur openzetten voor schreeuwers en ketters. Vanwaar die mening en dat oordeel? Zijn er feiten die zo’n uitlating staven of komt die voort uit gebrek aan kennis of angst voor verandering?

Het lijkt erop alsof paus Franciscus in eenzelfde positie is terecht gekomen als Jezus, die zich in het evangelie van Matteüs verdedigen moet tegen de beschuldiging de wet te willen veranderen. De lange evangeliepassage die wij zojuist hebben gehoord begon immers met een expliciete uitspraak van Jezus dat hij niet gekomen is om wet en profeten op te heffen. Zoiets zeg je enkel als er door anderen aan je rechtgelovigheid wordt getwijfeld. Geen haaltje of iota van de wet, geen punt of komma zal Jezus schrappen, zo horen wij, en toch blijft de roep rondgaan dat hij zich tegen de wet en traditie keert.

Maar waarom is er die twijfel aan Jezus’ trouw aan God en gebod?  Waarom moet hij zich verdedigen en hoe doet hij dat dan? Misschien kunnen wij daar aan de hand van het evangelie van vandaag een beetje zicht op krijgen en kunnen wij er van leren.

Welbeschouwd is het evangelie van vandaag een soort commentaar op de tien geboden. De Schrift zelf spreekt niet over tien geboden maar over tien woorden. Die zijn ons door de traditie overgeleverd als door God zelf geschreven op stenen tafels. Eens en voor al vastgelegd, onveranderlijk, zo lijkt het althans. Woorden waarvan ons is overgeleverd dat ze door God geijkt zijn als veilig richtsnoer voor ons leven. ‘Je mag niet doden’, is zo’n woord. ‘Eer je vader en je moeder’, is ook zo’n woord en zo kennen wij een lijst die in de traditie een bijzondere status heeft gekregen. En dat terecht, want ze bouwen een gemeenschap op, hoeden het leven dat ons door God is toevertrouwd.

Jezus kent ze zoals elke jood ze kende. Hij leerde ze ongetwijfeld als kind in de synagoge en in de catechese zoals ze ook nu nog ter sprake komen in de catechese. En nu hij als volwassene rondtrekt als een volksprediker en genezer weerspreekt hij het gepraat als zou hij niet orthodox zijn en een loopje nemen met de wet en de geboden.  En dat gepraat komt omdat hij bij de uitleg van die woorden een vrijheid aan de dag legt die niet wordt gedeeld door zijn tegenstanders.  Elders in het evangelie horen we dat hij spreekt met gezag, heel anders dan de Schriftgeleerden en farizeeën. Hadden die laatsten het dan bij het verkeerde einde? Dat is een lastige vraag, maar laten wij het nu houden bij de uitleg van die tien woorden.

Dat gebod: ‘gij zult niet doden’, lijkt glashelder, maar is het dat ook? Wat is dat ‘doden’? Is dat iemand met een wapen te lijf gaan en een dodelijke slag toebrengen? En geldt dat bij oorlog waar je volk en vaderland verdedigt evenzeer als bij een burenruzie om een omgekapte boom? En is dood beperkt tot een staat van het lichaam of zijn er ook situaties denkbaar waar dat doden zich op een ander niveau afspeelt zoals mensen doodzwijgen, monddood maken, mensen voor dood laten liggen en geen helpende hand reiken bij wat voor lijden ook?

“Gij zult niet doden’, dat gebod heeft dus veel meer om het lijf dan op het eerste gezicht lijkt. En wat voor dit gebod geldt, is ook van toepassing op de andere geboden. Het rijtje opnoemen is nog iets anders dan het in zijn diepte verstaan en in praktijk brengen. Dan komen er tal van vragen op over de reikwijdte en inhoud van die woorden. Ook dat zien wij in het evangelie van vandaag. Jezus zelf geeft commentaar en uitleg bij dat gebod en dan zien wij hem vertellen dat je mensen dood kunt maken zonder er het mes voor te gebruiken. En zijn uitleg sluit nauw aan bij dat bekende woord uit het boek van de wijsheid dat er door het woord meer zijn gedood dan door het zwaard. Ik heb het al vaker geciteerd, omdat het in onze samenleving zo actueel is. Van dat soort doodslag leeft een hele pulppers: roddel, leugen, zwart maken enzovoort. Er worden levens mee vernietigd en gedood.

Wij zijn als christenen gezegend met een reeks wetten en woorden in de Schrift en de traditie die niet anders beogen dan Gods belofte van leven  te behoeden en te behartigen. Het is de wens van de Vader dat wij leven hebben en wel in overvloed zegt de apostel Johannes.

Wetten en geboden zijn er dus niet om mensen mee dood te slaan, ze dienen om het leven te bewaken en te bevorderen en dat vereist van ons een heel ander insteek dan zo vaak het geval is. Dat betekent ook dat we steeds weer moeten luisteren en zoeken wat die woorden betekenen in deze of gene situatie en context. En dat is wat Jezus deed en hij kon dat omdat hij bewoond werd door de Geest die leven geeft. Hij was een innerlijk vrij mens die anderen kon en wilde vrijmaken en in het leven zetten. Zijn tegenstanders handelden en spraken vanuit een heel ander perspectief met alle gevolgen van dien.

Wij zijn  geroepen om in de voetstappen van Jezus te treden, tijd te nemen voor bezinning en stilte om ons door de Geest te laten vormen tot mensen die het leven dienen door in onze dagen niet star en stijf regels te herhalen, maar met aandacht de ader van het leven te zoeken in de complexe wereld van onze tijd. Paus Franciscus heeft ons met het  synodaal proces daartoe een kostbaar instrument gegeven. Laat ons het dankbaar gebruiken en helpen wij hem in zijn verlangen voor een vernieuwing van de kerk van hoog tot laag. Leven dat God looft, dag in dag uit. AMEN.

Abt Thijs Ketelaars

Adhj6 2023 Sir. 15,15-20; 1Kor. 2,6-20; Mt. 5,17-37

Preek 5 februari 2023

“Jullie zijn het zout der aarde, maar als het zout zijn kracht verliest, waarmee zal men dan zouten?” En “Jullie zijn het licht van de wereld” Maar dat licht is er niet voor zich zelf, maar om alle mensen te verlichten en tot de verheerlijking van de Vader te brengen. Heel bijzonder dat Jezus hier niet zegt: Ik ben het licht, of Gods Woord is het licht, maar jullie! Hij maakt zijn hoorders dragers, apostelen van zijn boodschap. Het Matteüsevangelie is geschreven voor christenen uit het jodendom, en het brengt hun de blijde boodschap op originele wijze. Het streelt hun gevoel van eigenwaarde, zij zijn uitverkoren, maar het laat hun ook zien dat zij een taak, een roeping hebben naar de wijde wereld van alle mensen.

Het evangelie is geschreven voor Joodse christenen, het presenteert hen Jezus als gekomen voor zijn volk. Luister maar naar wat de Heer zegt tot de Kanaänitische vrouw, die genezing zoekt voor haar dochter die door een demon wordt gekweld:  “Ik ben alleen gezonden naar de verloren schapen van het huis van Israël.” (Mt. 15:24) En als hij de twaalf apostelen eropuit stuurt, zegt hij tegen hen:  “Begeeft u niet onder de heidenen, en gaat niet binnen in een stad van de Samaritanen, maar ga liever naar de verloren schapen van het huis van Israël” (Mt.  10:5-6). Maar het evangelie eindigt met deze woorden. ‘Gaat dus, onderwijst alle volken, doopt hen in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige Geest, en leert hen onderhouden alles wat ik u geboden heb, en zie! Ik ben met je alle dagen tot de voleinding van de wereld.’ (Mt. 28:19-20) Het is heel spannend om in het evangelieverhaal te zoeken naar waar de omslag wordt gemaakt van “eigen volk eerst” naar alle mensen, naar universeel heil. Hoe wordt de missie naar Israël een missie naar de wereld? Waar verandert het van richting? Voor de oplettende lezer, en dat willen we natuurlijk allemaal zijn, is er niet echt sprake van verandering van richting. De richting blijft dezelfde, van Israël naar buiten, maar het gaat stap voor stap, geleidelijk aan, er is voortgang wanneer en hoever de discipelen op weg moeten gaan. Uiteindelijk zullen ze naar alle naties gaan, maar in het begin mogen ze niet de weg van de heidenen bewandelen, dat wil zeggen nog niet, niet te ver. Zoals wanneer je leert zwemmen: niet meteen in het diepe, eerst in het pierenbadje. Er is geen bepaald punt van ommekeer, maar geleidelijkheid, en hier en daar een sleutelmoment. Soms door iets negatiefs, b.v. als Christus door veel van zijn eigen mensen wordt verworpen, en zich dan tot de heidenen wendt, maar ook zijn er positieve ontwikkelingen. Na zijn Bergrede, waaruit we vandaag lezen, ontmoet Christus de centurion, die genezing zoekt voor zijn dienaar, en constateert dan: “Voorwaar, ik zeg u, ik heb in Israël niet zo’n groot geloof gevonden” (Mt. 8:10). En die Kanaänitische vrouw die ik zo juist noemde zegt tot Jezus als die haar afwijst: “Wel waar Heer, want de honden eten immers toch ook de kruimels die van de tafel van hun meesters vallen.” (Mt. 15, 27). Woorden die de wereldgeschiedenis een nieuwe richting hebben gegeven. Mattheus weet zijn boodschap te verpakken op een manier die bij zijn gehoor en bij zijn lezers in de smaak valt. Het Joodse publiek hoort dat graag: Jezus is toch allereerst voor hen gekomen. Hij is hun Messias. Maar als een goed pedagoog bevat zijn les een grotere waarheid, krijgen zij een missie mee. Eigenlijk vinden wij deze boodschap al in het begin, als bij Jezus’ geboorte wordt verhaald dat er van verre wijze mannen komen, om de nieuw geboren koning  te huldigen. De geboorte van Jezus is dus goed nieuws  voor de wijde wereld. Wie het hele evangelie leest ontdekt dat die zending naar de wereld  vanaf het begin al oplichtte, in de ster die de vorsten van vreemde volkeren leidde naar Bethlehem.  Vandaag horen we in het evangelie dat de leerlingen van de Heer in die zending een rol dienen te spelen, dat zij – wij – een zending ontvangen: ‘Jullie zijt het zout van de aarde, jullie bent het licht van de wereld’. Jezus spreekt tot Israël, maar het doel, de opdracht, de missie  van Israël is om alle mensen in de wereld de hand te reiken. Zout en licht zijn metaforen. Zout is om smaak te geven aan iets anders, licht is om iets anders te verlichten, in beide gevallen de wereld.

Zout dat zijn smaak verliest is flauw, waardeloos. In het Grieks staat er μωρανθηι, dat betekent letterlijk `dwaas’ of `voos’. Smakeloos zout, afgeschermd licht, het is nutteloos, het dient nergens toe. Israël als Gods eigen volk, zou het zonnetje in huis moeten zijn voor heel het mensdom, maar als het niet het licht van Gods goedheid uitstraalt dient het nergens toe, dan is zijn uitverkiezing een farce. God riep Abraham om de wereld te redden. De Bergrede richt zich eerst tot Israël. Die mensen die Jezus achterna zijn gekomen, zij behoren grotendeels niet tot de elite van het volk, het zijn kleine mensen, mensen met gebreken, maar Jezus prijst hen zalig, zij zijn dragers van Gods belofte. Dat volk in al zijn nood en armoede: het heeft een heerlijke roeping. En wij, dierbaren, wij zijn het nieuwe Israël, wij zijn begenadigd, bevoorrecht, maar moeten ook steeds leren van gebeurtenissen, van andere mensen, wat onze opdracht inhoudt. Wat het betekent om het zout van de aarde, het licht van de wereld, te zijn. We zijn niet alleen geroepen om een katholiek leven te leiden in eigen beschermde omgeving, vroeger spraken we van de eigen katholieke zuil. Het is zo gemakkelijk tevreden te zijn met het beheren van wat we hebben, en in onze zelfgenoegzaamheid ons in te kapselen, maar we moeten meer zijn dan dat, net zoals Israël was en nog steeds is. We moeten uitgaan naar alle naties, en die taak is nooit gedaan. Deel uw brood met de hongerigen, neem de dakloze zwervers op in uw huis, zegt Jesaja. En Paulus “uw geloof moet niet steunen op menselijke wijsheid, maar op de kracht van God”.

We hoorden in het evangelie: “Men steekt toch geen lamp aan om ze onder de korenmaat te zetten, maar men plaatst ze op de standaard zodat ze licht geeft voor allen die in huis zijn.” Wij zijn hier in Egmond-Binnen gezegend met een familie die dit evangeliewoord een mooie glans geeft. Met hun werk brengen ze licht in vele huizen en waar al niet, en met hun maatschappelijk en kerkelijk engagement laten ze zien wat geloven in het evangelie betekent: solidariteit en inzet voor anderen, troost en moed in de beproevingen waaraan geen mens kan ontkomen. Jezus zegt: “moge uw licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de hemel is.” In het dorp hebben de mensen zeker oog voor de inzet van het gezin dat vandaag na het diamanten feest van vijf jaar geleden met een nieuw lustrum gezegend is. Laat ons in deze viering samen God dank brengen en om blijvende zegen smeken en alle intenties van het echtpaar Wim en Rie Apeldoorn-Onderwater op voorspraak van St. Adelbert aan zijn Voorzienigheid toevertrouwen.

Br. Gerard Mathijsen osb

Lezingen: Jes 58:7-10 | 1 Kor 2:1-5 | Matt 5:13-16

Preek 29 januari 2023

Wij hebben zojuist weer de zaligsprekingen horen voorlezen. Die vormen de aanhef van de  Bergrede in het evangelie van Matteüs. Dat is een lange tekst die drie hoofdstukken beslaat en wel de grondwet van Gods Koninkrijk wordt genoemd. Nu zijn wetsteksten en zeker een grondwet geen gemakkelijke lectuur. Zij vergen niet zelden de nodige kennis om zo’n tekst goed te kunnen verstaan en daarbij zijn ze veelal gortdroog wat de lezing niet aantrekkelijker maakt. Maar met de Bergrede is er iets merkwaardigs aan de hand. Die tekst, zo hoorden wij, begint met een reeks zaligsprekingen. Liefs negen keer hoorden wij dat ‘zalig’ klinken. Zalig deze, zalig die, zo’n aanhef verwacht je niet aan het begin van een wetstekst. Stof tot nadenken dus. Het begin van de Bergrede heeft meer weg van een litanie dan van een droge wetstekst  Wat zou er gebeuren als we die reeks van aanroepingen of uitroepen als een litanie of gezang benaderen? Een reeks om met hart en ziel te zingen, om stem te geven aan  mensen die klaarblijkelijk voor dat koninkrijk worden uitgenodigd? Wat doet dat met ons, wat doet het met de tekst en wat doet het met de personen die worden opgeroepen? Krijgt heel die Bergrede dan niet een andere klank en kleur?

We zijn vandaag niet op voorbereid om dat zingen, maar laat ons dan in elk geval een ogenblik mijmeren en mediteren  over die zaligsprekingen als een reeks aanroepen, uitroepen, beden, of wensen. Al die zalig geprezen personen zouden we als de ware bestemmelingen van de er op volgende grondwet kunnen beschouwen. In dat woord zalig zit een grote gunfactor. De spreker of spreekster van de zaligspreking geeft daarmee duidelijk te kennen blij te zijn dat deze of gene in aanmerking komt voor het Koninkrijk. Het zijn geen namen die in de krant gewoonlijk de koppen krijgen, maar eerder randfiguren en typen die niet staan te schreeuwen of de aandacht trekken, een merkwaardige verzameling die op het eerste gezicht nauwelijks bij elkaar past. Maar dat zij aan kop staan van deze hoofdstukken drukt hoop uit, geloof en verlangen, maar ook zorg en vertrouwen. Dat Koninkrijk is voor hen bestemd en deze grondwet wordt hun toevertrouwd. Deze geadresseerden worden zalig geprezen.

Stel dat een voorzanger die zaligsprekingen zou zingen en dat hij bij elke aanroep van ons een ámen’ als antwoord zou krijgen. Dan zou die tekst letterlijk gaan leven. Het zou geen dode letter blijven, afstandelijk en onwennig misschien, maar onder onze huid kruipen, ons innerlijk raken, verbinding maken. Zingen schept gemeenschap tussen mensen die samen  zingen, maar met deze litanie in de oren en op de tong ook met allen die in de aanroepen de revue passeren. Zij blijven niet veraf, ze komen onze kring binnen, het blijven geen buitenstaanders tenzij wij ons door die negenvoudige aanroep niet laten meenemen.

Wanneer wij zo aan de Bergrede beginnen, krijgt ook wat er op volgt een andere toon en klank. Dat is dan geen verzameling van starre geboden en verboden, maar een uitnodiging en oproep te waken en te werken voor het leven van al diegenen die gewoonlijk niet meetellen, die geen naam hebben of geen stem die voor hen opkomt, die worden vergeten of teruggezet als het  gaat om hun rechtmatige plek in het bestaan.  Nee, zij staan aan kop van de grondwet van het evangelie, laatsten worden eersten.

Bij het zingen of zeggen van al die zaligsprekingen komen die mensen tot leven. En zonder het misschien direct te beseffen  krijgen wijzelf een plek in die rij. Wie zalig prijst, staat niet boven of achter hen, maar naast hen, geeft stem aan hun bestaan. Die wij gisteren niet zagen staan of vergeten waren, blijken nu ineens mensen met een naam en een gezicht, mensen voor wie wij een verantwoordelijkheid hebben, zodat de verhoopte zaligheid werkelijk hun deel wordt.

Een rij van zaligsprekingen, en misschien wilt u mij nu onderbreken en zeggen dat u die woorden niet over de lippen krijgt, laat staan dat u ze kunt zingen. Hoe in Gods naam mensen zalig te prijzen die treuren of vervolgd worden. Maar wacht, misschien kunnen wij het niet of nog niet. Laten we dan in de leer gaan bij hem die deze zaligsprekingen als eerste in de mond genomen heeft. Jezus zelf is de eerste voorzanger van deze woorden en daarmee  geeft hij een getuigenis dat ons over de drempel kan tillen en onze aarzelende stem kracht kan geven.  Hij die zich onze menselijke staat heeft aangetrokken als geen ander, hij die volgens Paulus zichzelf ontledigd heeft, zich nergens op heeft laten voorstaan, hij die een der onzen is geworden, hij staat nu midden in de rij, een van hen, een van ons, en midden in de kring spreekt hij met die zaligsprekingen zijn geloof, zijn vertrouwen en zijn hoop uit, dat God ons voor het leven heeft geschapen. Dat koninkrijk, hij staat er borg voor, en door zich met heel de rij te vereenzelvigen, door ze zalig te prijzen worden ze gezien als kinderen van God, en niet als mensen die er niet bij horen of voor wie je de deur moet sluiten.

Hij, Jezus, zingt de zaligsprekingen en wij, wij mogen van hem leren hetzelfde te doen. Ga naast hem staan of zitten en begin maar met mee te neuriën en langzamerhand voeg je je stem bij de zijne. Let op zijn adem, die juist  als de jouwe uit God geboren is, zodat het een samenzang wordt die je optilt, die je hart ruim maakt, omdat er plaats komt voor de rij van mensen die door God geroepen zijn tot zijn koninkrijk.

Dezer dagen stond in de krant een grote foto met allemaal rollen prikkeldraad, bestemd om Europa af te schermen en af te sluiten voor mensen van elders. Wie vandaag de zaligsprekingen in de mond neemt, wordt opgeroepen het prikkeldraad terzijde te schuiven en plaats te maken voor heel die rij die zoekt naar leven, met Jezus in hun midden als voorzanger en pleitbezorger. Laat ons dan zingen en bidden: Zalig die het prikkeldraad opruimen. Zalig zij die vrede stichten. AMEN.

Abt Thijs Ketelaars

Adhj4 2023  Sef. 2,3; 3, 12-13;  1Kor. 1,26-31;  Mt. 5,1-12a

Preek 22 januari 2023

In de driejaarlijkse cyclus van de zondags-evangeliën  laat de liturgie ons in dit A-jaar voornamelijk luisteren naar het eerste evangelie, volgens Mattheüs. De eerste drie hoofdstukken over de kinderjaren van Jezus en de prediking van Johannes de Doper hoorden wij in de Kersttijd. We gaan daarom nu onmiddellijk over naar het openbare leven van Jezus en lezen op deze zondag het relaas van de intrede van Jezus in zijn openbare leven.

      Na zijn doop door Johannes in de Jordaan en zijn verblijf in de woestijn, had Jezus, volgens het evangelie van Johannes, enige tijd (vrij kort ongetwijfeld) doorgebracht naast Johannes in Judea (Joh.3/22) , waarbij hij evenals Johannes de nabijheid van het Koninkrijk verkondigde. Na de arrestatie van Johannes, keerde Jezus terug naar Nazareth. Daar, in de synagoge van zijn vaderstad heeft zichzelf doen kennen als degene die door God werd gezonden om het goede nieuws aan de armen te brengen (Lc.4/14-22). Daarmee presenteerde hij zichzelf als de Messias. Nadat hij Nazareth had verlaten, was Jezus naar Kafarnaüm gegaan, en deze stad werd het centrum van zijn openbare activiteiten. Had het niet meer voor de hand gelegen als Jezus in Jeruzalem was begonnen? Daar was het centrale heiligdom van de Joden, daar woonden de religieuze leiders en daar was ook het centrum van de macht. Uiteindelijk zal Jezus zich ook daar openbaren, voor ieder zichtbaar aan het kruis. Zichtbaar voor aller ogen, maar verstaanbaar alleen voor wie zich heeft laten raken in het hart, voor wie zich opent voor het geloof.  Want Gods wegen zijn niet onze wegen. Wij mensen trachten te overtuigen door onze boodschap te verfraaien en spectaculair te presenteren, God heeft zich voor onze zintuigen al uitgesproken in zijn wondere schepping, maar zijn diepste mysteries openbaart Hij enkel aan wie er voor open staat met een gelovig hart. Jezus zal het goede nieuws, niet als een wereldsensatie van de daken schreeuwen, maar zijn evangelie verkondigen, verborgen voor de grote wereld, in de rafelranden van de samenleving, in het godvergeten achterafgebied van het land.

      Kafarnaüm lag op de grens van de voormalige gebieden van de stammen Zebulon en Naftali. En deze situatie van dat stadje Kafarnaüm brengt Mattheüs ertoe onmiddellijk te verwijzen naar de tekst uit het boek Jesaja, die wij hoorden als eerste lezing deze zondag. Deze tekst kondigt voor het land van Zabulon en het land van Naftali de messiaanse bevrijding aan, voorspeld voor de toekomst, en ziet deze nu gerealiseerd. Lange tijd bezet door de Assyriërs en daarna door de Babyloniërs, kende de regio alleen tegenslag, duisternis, schaduwen, het juk van onderdrukking, de stok en de zweep van de opzichters. Een grote handelsroute doorkruiste deze regio, liep van de Middellandse Zee via Galilea naar Trans Jordanië; deze situatie maakte het grondgebied van Zebulon en Naftali tot een kruispunt van volkeren en heidenen: het Galilea van de heidenen.

Maar nu ziet Jesaja boven deze onderdrukten, gezeten in duisternis en schaduwen, – we hoorden het in de eerste lezing vandaag-, een groot licht opkomen en dit Galilea van de heidenen wordt bedekt met glorie. Aan de onderdrukten schenkt God blijdschap en vreugde: zij verheugen zich zoals zij die de oogst binnenhalen zich verheugen, en jubelen als zij die de buit verdelen na de strijd. Het is zo’n overwinning, zoals Gideon met zijn kleine groep behaalde over de Midianieten. Bevrijding van het juk van de onderdrukker, de staf en de zweep van de slavendrijvers, niet door menselijke overmacht maar door de macht van God.

      Deze tekst uit Jesaja ziet Mattheüs in het evangelie van deze zondag gerealiseerd als  Jezus een aanvang maakt met zijn openbare optreden. Jezus verlaat Judea en de Jordaanvallei en brengt zijn boodschap van bekering aan de Galileeërs. Gezien vanuit Jeruzalem zou Galilea kunnen worden beschouwd als een land van schaduwen en duisternis. Zelfs in de tijd van Jezus had Galilea op sommige plaatsen een gemengde bevolking van heidenen. En trouwens, in het noorden en oosten was Galilea nog omringd door heidendom. Dit is de reden waarom Mattheüs niet aarzelt om de profetie van Jesaja als gerealiseerd door de prediking van Jezus te beschouwen: voor de mensen die in duisternis zitten, voor hen die in het land van schaduw en dood leven, schijnt een licht.

      Vervolgens vat Mattheüs in enkele woorden de boodschap van Jezus samen: “Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is hier”. Het Koninkrijk der Hemelen komt present in wie zich bekeren. We gaan het Koninkrijk van licht binnen door inkeer en rouwmoedigheid, bekering. Voor degenen die naar deze oproep willen luisteren, gaat er licht op, een licht dat bevrijdt van de duisternis en schaduwen van de dood van onze ziel.

En daar, in dat achterland van het Joodse volk, kiest Jezus zijn eerste helpers. Zij zijn niet geschoold zoals later Saulus/Paulus die aan de voeten van grote rabbijnen had gezeten. Simpele vissers zijn het die hij aantreft aan het meer van Galilea, maar die bereid zijn hem spontaan te volgen, en daarvoor heel hun hebben en houden in de steek laten.

Wat zegt dit ons als christenen in de 21e eeuw die leven in een stormachtige tijd. Wij leven in een maatschappij waarin de menselijke kennis geweldige voortgang heeft geboekt, waarin technisch zoveel mogelijk is, maar waarin de mensen zo verdeeld zijn dat de techniek vooral in dienst lijkt te staan van de destructie.

De machtigen van de aarde kunnen elkaar de vernieling in helpen, maar zij slagen er niet in met elkaar tot overeenstemming te komen, elkaar te verstaan, er te zijn voor elkaar.

Als wij vandaag luisteren naar wat de schriftlezingen van deze viering ons verkondigen dan hoor ik daarin allereerst goed nieuws, een blijde boodschap dat Gods licht aanbreekt in onze donkere wereld, en tussen de profetie van Jesaja en de vervulling van Jezus de oproep van Paulus tot onderlinge eensgezindheid. De theologen zullen nog een lange weg moeten afleggen om alle dogmatische verschillen die in de loop der eeuwen zijn gegroeid tot overeenstemming te brengen, maar intussen kunnen wij ons realiseren dat we allen zijn gedoopt in een gemeenschappelijke doop, bekeerd tot het evangelie en door de Heer tot gemeenschap geroepen. Wat belet ons om al een te zijn in gezindheid, in gevoelen, in gebed? Bidden wij in deze week van gebed om de eenheid dat die gezindheid in ons groeien mag, en dat wij daardoor zelf mensen mogen zijn, vervuld van de Geest van Jezus, bezield van zijn vuur, getuigen van Gods liefde, verbonden met elkaar.

br. Gerard Mathijsen osb

Preek 15 januari 2023

Vorige week zondag sloten wij de kersttijd af met de doop van Jezus door Johannes de Doper. Vandaag stappen wij weer de tijd in van de groene zondagen, zeg maar het alledaagse leven. Maar tot onze verrassing staat Johannes de Doper daar weer voor ons klaar. Hij heeft ons in de advent naar Christus geleid  en nu , na kerstmis, voert hij ons ook binnen in die lange rij van zondagen waarop wij Jezus op de voet volgen op zijn tocht door Galilea. Dat mag ons geruststellen, want met die gids weten wij dat we  in goede handen zijn.

Vandaag krijgen wij uit de mond van de Doper een uitspraak over Jezus die een prominente plaats heeft gekregen in de christelijke liturgie. ‘Zie het lam  Gods dat de zonden van de wereld wegneemt.’ Al eeuwen lang vormen die woorden een onderdeel van de communieritus.  Zij hebben een stempel gedrukt op de vroomheid en het leven van talloze generaties en zij hebben in de christelijke iconografie en kunst voor prachtige afbeeldingen gezorgd. Maar zij hebben ook tot veel discussie, schuldgevoel en pijn geleid.  Ze zijn evenwel niet bedoeld om te kapittelen maar om te bevrijden, om vrijspraak aan te zeggen. En wat dat betekent of inhoudt, vraagt misschien een hele weg. Ook daar is Johannes ons een voorbeeld. Hij spreekt hier vol overtuiging, maar een paar regels verder horen wij hem zeggen, dat de persoon van Jezus hem ook voor vragen stelde en dat hij, Johannes, het ook niet allemaal op voorhand begreep.  ‘Ook ik kende hem niet’, hoorde wij hem tot tweemaal toe zeggen. Hij heeft er een hele weg voor moeten afleggen.  De grote Augustinus was door die woorden van Johannes  – ook ik kende hem niet- zo in verlegenheid gebracht dat hij op 19 maart 413 zijn toehoorders naar huis stuurde met de opmerking ‘ik kom er niet uit. Ga naar huis en kom overmorgen terug, misschien wil de Geest ons dan de tekst ontsluiten.’ Zowel Augustinus’ uitspraak als de bekentenis van Johannes bevatten een kostbare boodschap en een troost voor ons. Geloven is iets anders dan alles precies weten en overal een antwoord op hebben

Het is voor Johannes een weg geweest vooraleer hij besefte wie en wat Jezus was. Maar eenmaal doordrongen van het geheim van deze mens wordt hij voor ons getuige van wat hij gezien en verstaan heeft. En hij doet dat vandaag in die korte passage met twee titels die hij aan Jezus toekent. De eerste is Lam Gods, dat de zonde van de wereld wegneemt, en de tweede staat aan het eind van de passage: deze is de Zoon van God. En in die twee komen de diepste vernedering en de hoogste verheerlijking samen.

‘Zie het lam Gods, dat de zonde van de wereld wegneemt’. Overbekende woorden, maar wat betekenen ze? Die woorden verwijzen naar het paaslam dat ieder jaar werd gegeten om de uittocht uit Egypte te gedenken, de overgang van een leven in slavernij en knechtschap naar het leven in vrijheid als kinderen van God. En we bespeuren er ook een verwijzing in naar de lijdende dienstknecht uit de profetieën van Jesaja. Daar wordt ons de mens getoond die als een lam naar de slachtbank wordt geleid en geen kwaad met kwaad vergeldt en zo de kringloop van het kwaad doorbreekt en de zonde van de wereld wegdraagt. In die eerste titel wijst Johannes Jezus aan als de mens in wie God weerloos en kwetsbaar afdaalt tot in het land van dood en duisternis. Waar wij de adel van ons beeld-van God-zijn hebben verloren en prijsgegeven, daar toont Jezus zich ten volle beeld en gelijkenis van God. Hij geeft zich geheel en al, zonder voorbehoud. Hij blijft niet aan de kant staan, hij maakt geen halt voor de dood als het erop aankomt mensen te redden, want voor het leven zijn wij geschapen en daarvoor trotseert hij alles. Het is zijn eer en glorie ons door het dal van de dood te leiden naar het leven in het licht, waar wij elkaar het leven gunnen en geven.

Wij zijn geschapen om zo goed als God te zijn, maar de waarheid is dat wij die roeping steeds weer te grabbel gooien. Wij zien het al gebeuren op de eerste bladzijden van de Schrift en dat verhaal herhaalt zich almaar. In de titel die Johannes aan Jezus geeft  is er sprake van het wegnemen of wegdragen van de zonde door Jezus. Het mag ons niet ontgaan dat er gesproken wordt over zonde in het enkelvoud. Wij zijn gewoon over zonden in het meervoud te spreken, en dan maken we daarin categorieën zoals doodzonden en dagelijkse zonden. Dat is allemaal mensenpraat en gaat voorbij aan dé zonde die ons menselijk bestaan als een worm aanvreet en bederft.  Het lam van God toont ons dat God in Jezus alles doet om ons leven te geven en te gunnen, ons uit de kringloop van dood en verderf weg te halen.

Zonde, het is de grote tegenpool van Gods vrijgevigheid. Het is het innerlijk gefluister en getrek dat ons aanzet te willen en te nemen wat een ander gegeven is.  We zien het in het groot en in het klein. Wereldmachten die nooit genoeg hebben, die steeds weer grijpen naar wat een ander toebehoort en daarmee ontelbare slachtoffers maken. We zien het in ons economische bestel waar we de grootste willen zijn ten koste van een ander, waar we de ander het brood uit de mond stelen. Wij zien het in onze omgang met de schepping, waar wij niet bij machte blijken het leven in al zijn vormen te respecteren, wij zien het in kerk, klooster en gezin, waar geweld, misbruik, eigen gelijk of wat al niet meer het leven van de ander bedreigt of breekt in plaats van het tot wasdom te brengen en te laten floreren. Leven gunnen en geven, het is de droom en daad van God. En wij dan die zijn beeldenaren zijn?

Vandaag horen wij Johannes getuigenis afleggen van Jezus, die radicaal gebroken heeft met dat leven dat enkel de dood baart. Hij heeft als God geleefd, koste wat het kost, opdat wij nieuw geboren worden en leven als kinderen van het licht. Lam Gods, afgedaald tot in de dood, Zoon van God, verheerlijkt en thuis gebracht in licht dat leven is. AMEN.

Abt Thijs Ketelaars

Adhj2 2023 Jes. 49,3+5-6; 1Kor1,1-3; Joh. 1,29-34

Nieuwsbrief

Schrijf u vrijblijvend in en blijf op de hoogte van de activiteiten van Abdij van Egmond.

We respecteren uw privacy. Sint-adelbertabdij zal uw e-mailadres nooit delen met derden.
© 2023, Abdij van Egmond Algemene voorwaarden