Nieuws

Preek 6 oktober 2024

Vervoering en verdriet, heldere ogen en een duistere blik ze ontbreken geen van allen in de lezingen van deze zondag. Heel het leven komt er aan bod met zijn hoogten en diepten. Het kleine fragment uit het boek Genesis verhaalt ons over de droom van elk mensenkind. Dat je niet alleen door het leven hoeft te gaan, maar er iemand is die met je meegaat, ja die met je deelt. Die samen met je optrekt als een van God gegeven geschenk en roeping. Zo staat het geschreven op die eerste bladzijde van het geloofsverhaal. Onze vaders en moeders hebben het doorverteld en opgetekend als het innerlijk kompas van hun leven. Een heilige overtuiging, een goddelijke belofte.

Wij herkennen dat verhaal allemaal, zelfs als het in ons leven mogelijk heel anders is gelopen. Of het nu goede of kwade dagen zijn, het oude verhaal blijft spreken en zegt nee tegen alle vereenzaming en vervreemding. Daartoe is een mens niet geroepen.

De Schrift is kostbaar, omdat zij ons temidden van alle vallen en mislukken blijft spreken van een ander perspectief, van een weg ten leven. Kostbaar is de Schrift ook, omdat zij ons laat zien hoe mensen met die roeping en die opdracht hebben geworsteld. Want het leven is niet alleen een mooie droom , het is ook een weerbarstige en soms harde leerschool. Wat blijft er dan over van die droom, hoe ermee om te gaan?

Ook daarover doet de Schrift zijn verhaal, en dat maakt het niet alleen tot een eerlijk, maar ook tot een ogenschijnlijk tegenstrijdig boek. Wat op de eerste pagina klaar en helder lijkt, wordt gaandeweg een aangevochten verhaal. Want wat te doen als het anders loopt en de gedroomde eenheid tot een nachtmerrie wordt, een vechtpartij of een sprakeloos verzinken om geschonden vertrouwen?

Naast dat hooggestemd verhaal van het begin treffen we in de Schrift ook passages waarin het gaat over echtscheidingsprocedures en regels die handelen over hertrouwen. Hoe die twee met elkaar te rijmen? En is dat dan allemaal Gods woord? Ja, dat is alles Gods woord, dat in onze kronkelige mensengeschiedenis met ons meegaat. Dat afdaalt tot de diepten van het menselijk bestaan, de tweede lezing mediteert daarover.

In het evangelie van vandaag wordt door de Farizeeën met Jezus een discussie gevoerd. Daar komt de spanning tussen droom en werkelijkheid in alle hevigheid aan het licht. Tegelijk horen we in die discussie hoe verschillend er met het leven wordt omgegaan op grond van dezelfde Schrift. Beide partijen beroepen zich op de Schrift en toch liggen hun zienswijzen ver uit elkaar.

“ Staat het een man vrij zijn vrouw te verstoten?” Wie een gesprek zo begint, zit al heel gauw in een welles nietes discussie en daarmee in een heilloze confrontatie. Het leven is te gecompliceerd om met een simpel ja of nee problemen op te lossen.

In de vraag van de farizeeën vinden we niets terug van de worsteling van het leven. Alleen de dominante positie van de man klinkt erin door, de vrouw wordt hier helemaal geen rechten toegekend. Voeg daar nog bij dat de vraag eigenlijk gesteld wordt om Jezus te vangen en het wordt duidelijk dat heel de discussie iets heel anders beoogt. Het gaat hier helemaal niet om het geluk en heil van mensen. Het gaat om machtsposities veilig te stellen en daartoe wordt een duister spel gespeeld met behulp van hete hangijzers in het leven van alledag.

Jezus laat zich door dat misbruik van woord en gesprek niet van de wijs brengen. Hij gaat de discussie niet uit de weg, maar voert haar wel terug naar het hart van de vraag. En daar valt voor ons als kerk vandaag veel van te leren. Want de handelwijze van de farizeeën is ons ook niet vreemd.

Wanneer wij heden ten dage in de kerk geconfronteerd worden met vragen omtrent huwelijk, scheiding en hertrouwen, dan hebben wij in de Schrift een kostbaar getuigenis dat ons laat zien dat de geloofstraditie weet dat een simpel ja of nee niet volstaat. Dergelijke uitspraken kunnen zich welbeschouwd niet beroepen op Gods Woord zoals ons dat in de Schrift is overgeleverd.

Betekent dat dan dat er geen regels en normen meer zijn? Ach, broeders en zusters. De Schrift is geen wetboek dat als een politieman voorschrijft wat wel en niet mag. De Schrift geeft op menige pagina regels, maar die zijn geboren uit een zoektocht om het leven te hoeden, te bevorderen en te koesteren, niet om het te beknotten of af te snijden.

Jezus’ reactie op de Farizeeën is dan ook in eerste instantie niet een ja of nee, of het formuleren van een nieuwe regel. Hij brengt de vraag terug naar het niveau waar ze werkelijk thuishoort. Waartoe zijn wij mensen geschapen, waartoe zijn wij op aarde? Dat is de eerste en de laatste vraag. En dan volgt geen gebod of verbod, maar een citaat uit een geloofsverhaal dat spreekt over een gedeeld bestaan, over het samengroeien en samenleven van mensen.

Ja, maar daarna geeft Jezus aan de leerlingen toch uitleg en trekt hij duidelijke grenzen. Zeker, maar die staan nu in een heel andere context dan het juridische steekspel van ja en nee. Zij zoeken het leven te dienen en daarbij kijkt Jezus niet alleen vanuit de positie van de man. Ook de vrouw krijgt, zoals we hebben gehoord, hier haar eigen plaats.

Je zou wensen dat heel die discussie over echtscheiding en hertrouwen overbodig was. Want daartoe zijn wij inderdaad niet geschapen en geroepen. Maar het feit ligt er dat het leven soms heel anders gaat dan voorzien en verhoopt en daarvoor mogen wij als kerk de ogen niet sluiten. De traditie heeft dat ook niet gedaan zoals de Schrift zelf ons laat zien. Dat boek getuigt hartstochtelijk van Gods liefde voor de mens. Het verhaalt ook hoe in momenten van crisis en verlies, van dood en scheiding gezocht is naar een woord van leven, naar een woord dat heelt en geneest, dat toekomst schenkt. Want God is groter dan ons hart, en hij weerstaat elk menselijk oordeel. Hij weet van ons falen, maar Hij heeft ook weet van barmhartigheid, van vergeving en de genade van een nieuw begin, opdat wij zouden leven en leven geven.

Bidden wij om onderscheiding en inzicht, om liefde bovenal, dat wij elkaar te allen tijde bijstaan en helpen op de soms moeilijke weg van het leven. AMEN.

Abt Thijs Ketelaars.

PREEK B27dhj 2024B Gen 2,18-24 Mc 10,2-16

Preek 29 september 2024

Bij zijn recent bezoek aan landen in het verre Oosten heeft paus Franciscus gepleit voor de interreligieuze dialoog. Wat dat betreft heeft het Tweede Vaticaanse Concilie de kerk tot nieuwe inzichten gebracht. Voorheen was het eenvoudig: extra ecclesiam nulla salus, buiten de kerk geen heil. De genade van God is in zijn werking niet beperkt tot het college van de apostelen of tot de

sacramenten of tot de Kerk zelf. De H. Geest kan evenwel ook daarbuiten werkzaam zijn. Gelukkig is God groter, en gelukkig is de theologie ook wijzer. Wij mogen hopen op een barmhartig oordeel van onze Schepper en Heer, ook voor de oprechte Moslim, Hindoe, of humanist dank zij de heilswil van onze Schepper en Heer, die zijn liefde heeft getoond in de menswording van zijn Zoon.
In het Evangelie van deze zondag wordt gesproken over iemand die demonen uitdrijft, dat wil zeggen: die zieken geneest, door exorcismen over hen uit te spreken, formules van uitdrijving en genezing, door de naam van Jezus aan te roepen, zonder echter te behoren tot de groep van discipelen, aan wie Jezus deze macht uitdrukkelijk had gegeven. Nu zijn deze discipelen, vooral de apostel
Johannes, jaloers op het feit dat een vreemdeling, iemand die niet tot hun groep behoorde, een zieke kon genezen door de naam van Jezus aan te roepen. Maar door in de naam van Jezus de demon van de ziekte van deze man uit te drijven, bewijst de onbekende exorcist dat hij de kracht van deze naam onderkent. Ook Jezus antwoordt: “Verhinder het niet, want wie in mijn naam een wonder doet,
kan niet meteen kwaad over mij spreken: wie niet tegen ons is, is voor ons, met ons”. Jezus keurt de onstuimige ijver van zijn discipelen af. Door ter voorbereiding op het luisteren naar dit evangelie een passage uit Numeri te kiezen als eerste lezing voor deze zondag, trekt de liturgie een parallel tussen
Johannes en de discipelen van Jezus enerzijds, en de jonge Jozua, de dienaar van Mozes, aan de andere kant Mozes had de Heer gevraagd een raad van oudsten voor hem te vormen. De Heer gaf Mozes daarom de opdracht om zeventig oudsten voor de tent van samenkomst te verzamelen en zei tegen hem: ‘Ik zal naar beneden komen en met je praten en ik zal een deel van de Geest die op je rust, nemen en die op hen leggen.’ Zo gebeurde het, en zodra de geest op hen rustte, begonnen ze te profeteren. Nu waren twee mannen, Eldad en Medad, hoewel uitgekozen, niet voor de tent van ontmoeting gekomen. Ze bleven in het volkskamp. En toch rustte de Geest ook op hen. Er kwam een jongeman die het aan Mozes vertelde: ‘Eldad en Medad profeteerden in het kamp.’ Zijn bedoeling verschijnt wanneer Jozua, de dienaar van Mozes en die hem zal opvolgen, de jongeman steunt en hem overbiedt: “Mozes, mijn meester, houd ze tegen”, stop Eldad en Medad met profeteren, zoals Johannes in het evangelie wilde dat Jezus dat zou voorkomen. de onbekende exorist, die niet tot hun particuliere religieuze groep behoort, ervan weerhoudt in zijn naam demonen uit te drijven. Maar Mozes, die hier een voorafschaduwing is van Christus, toont zich toleranter dan Jozua en verwijt hem: “Zou je jaloers op mij zijn?” En hij voegt er zelfs aan toe: “Ach, als de Heer zijn Geest op iedereen kon leggen, om van hen een volk van profeten te maken”.
Deze wens van Mozes: Moge God zichzelf tot een volk van profeten maken, Jezus zal hem vervullen, wanneer hij na zijn hemelvaart de Heilige Geest zendt naar de kleine gemeenschap van het Cenakel, de eerste honderdtwintig christenen: hij maakt van hen een volk van profeten. Wat een prachtige definitie van het christelijke volk!
Nog steeds is de werking van de Geest niet beperkt tot de apostolische tijd, de geboorte van de jonge Kerk, maar kan ook de grenzen van de zichtbare gemeente overschrijden. Gods Geest kan actief zijn buiten de Katholieke Kerk en buiten het christendom. Hij is een Geest die verbindt, en geneest. Misschien werkt Hij meer zichtbaar in mensen die verzoening brengen in onze wereld, dan in scherpslijpers die Hem willen binden aan onze instellingen en structuren. We zouden niet zoals Jozua en Johannes, ons zorgen moeten maken over de vraag of de grenzen van Gods goedheid niet worden overschreden, en in ons land of onze welvaart niet te lijden zal hebben als wij ons herbergzaam tonen tegenover mensen in nood, maar we zouden ons moeten afvragen of we voldoende hebben gedaan voor mensen in nood, en de obstakels hebben opgeruimd die Gods genade in ons eigen leven in de weg staan? Luisteren wij naar de Heer als Hij Johannes te verstaan geeft: ‘Stop met je zorgen te maken of anderen wel recht hebben op Gods gaven.
De ijdelheid van Johannes en de discipelen werd gekwetst door het succes van de onbekende, gelovige man bij het uitdrijven van demonen. Jezus berispt hen met strenge woorden. Johannes is de apostel van de liefde geworden, en het optreden van paus Franciscus in onze dagen overtuigt door zijn grote menslievendheid. Moge de kerk zo de goedheid van God weerspiegelen, en de mensheid tot zegen zijn.

br.Gerard Mathijsen osb

Lezingen: Numeri 11:25-29 | Jakobus 5:1-6 | Marcus 9:38-43,45,47-48

 

Preek 22 september 2024

Na zijn opstanding uit de dood spreekt de verrezen heer bij elke ontmoeting zijn vredeswens. Tijdens zijn leven leert Hij zijn volgelingen welke weg naar die vrede leidt. Er is geen andere weg dan die van de aanvaarding van lijden en kruis. 

Afgelopen zondag maakte Jezus in het Evangelie voor het eerst zijn lijden en zijn dood bekend aan zijn leerlingen. Op deze zondag lezen we in het Evangelie de tweede aankondiging van zijn lijden. zij werd in de eerste lezing voorbereid, een passage uit het boek Wijsheid over de rechtvaardigen die vervolgd worden 

In de tweede lezing deze zondag spreekt Sint-Jacobus  over ware en valse wijsheid. Ware wijsheid komt van God tot ons. Het is vredige gerechtigheid, vruchtbaar, vol goede vruchten, zoals barmhartigheid, begrip en tolerantie. In een gemeenschap van wijze mensen heersen orde en vrede, omdat de wijze barmhartig, begripvol en tolerant is. Zonder jaloezie en zonder hypocrisie. Het is misschien schrikken voor ons. We hebben een hoge dunk van de begintijd van de kerk. Jacobus heeft het over vechtpartijen en en ruzies! 

 Een wijze mens is niet in de eerste plaats een geleerde. Bijbelse wijsheid is kennis van leven. We kennen de wijze man of vrouw aan zijn gedrag, eerlijkheid, gevoel voor orde; zo iemand is oprecht en correct in zijn taalgebruik, in zijn daden, in zijn gezinsleven, in zijn gemeenschapsleven. Wijsheid is een moreel concept. Waar wijsheid ontbreekt, heerst morele wanorde; daar ontbreekt vrede. In het evangelie is Jezus zelf, de mens geworden wijsheid, onze leermeester. Wat de Heer zijn leerlingen vertelde was onvoorstelbaar hard en ongelooflijk. Hij zou worden gedood, en na drie dagen weer opstaan. In het evangelie van Marcus zal Jezus die zelfde boodschap drie maal herhalen. De eerste keer probeert Petrus Hem tot andere gedachten te brengen, maar hij hoort dan die zachtmoedige Jezus opstuiven: Ga weg, satan, je laat je leiden door menselijke overwegingen, en niet door wat God wil. De derde keer komen de zonen van Zebedeüs naar Hem toe, vragen om de beste plaats als Jezus bevestigd zal zijn als koning: alleen voor die glorieuze finale hebben zij oor. Vandaag ontvangen de leerlingen de harde boodschap voor de tweede keer. 

Over hun reactie nu komen wij in eerste instantie niets te weten. Zij durven Jezus niet om uitleg te vragen. Blijkbaar zijn zij niet samen opgetrokken maar los van elkaar naar huis gegaan.  

Nu volgt de tweede les van deze passage. 

Eerst heeft Jezus zijn leerlingen iets geopenbaard over zichzelf. Over zijn persoonlijke missie, hoe Hij zijn leven uit handen zal geven, en terug ontvangen van de Vader, hoe Hij zal sterven en verrijzen. 

Nu leert Hij de apostelen wat Hij van zijn volgelingen verwacht. Het gaat om iets heel belangrijks. Jezus gaat ervoor zitten. Hij neemt de positie van een leraar in, Hij verzamelt de twaalf, en spreekt hen toe: Als iemand de eerste wil zijn, zal hij de laatste van allen moeten wezen en de dienaar van allen. Dat is duidelijke taal. Bovendien geeft Jezus hun een duidelijke uitleg. Hij neemt een kind op en zegt  Wie zo´n kind opneemt in mijn Naam neemt Mij op, en wie Mij opneemt neemt Hem op die Mij gezonden heeft. Zoals Hij elders zegt Wat jullie doen voor de minsten der mijnen, dat hebben jullie aan Mij gedaan. Dat is de grondwet die Jezus zijn volgelingen geeft. Daarin vloeien de twee grote geboden van liefde voor God en voor de mensen samen tot een. Door de eeuwen heen is dat het kenmerk geweest van de gelovigen; daardoor is de gemeenschap van de kerk hecht opgebouwd: dienstbaarheid en voorkeursliefde voor de zwakke. Door die prioriteiten te stellen heeft de jonge kerk zich in de eerste eeuwen geliefd gemaakt en is het christendom verbreid. Onze paus Franciscus hamert terecht op deze grondwet van het evangelie.  

Mettertijd zijn de ambtsdragers grote heren geworden, kregen zij maatschappelijk aanzien, maar groeide ook de afstand tussen “groten” en “kleinen”, precies wat Jezus wilde vermijden. Hij roept op tot dienstbaarheid: dat is navolging van Hem.  

Dierbare zusters en broeders, het is vandaag Vredeszondag. We weten allemaal: de heersers in onze wereld, de machthebbers, de groten der aarde zoeken hun heil in spierballentaal: in bewapening en bedreiging. De technische ontwikkelingen hebben hen verstrikt in een wapenwedloop die als het tot volle treffen zou komen, als alle registers worden opgetrokken, als het geweldsorgel op vol gaat, heel onze planeet meesleept in de vernietiging. Pure waanzin. De enige hoop voor de wereld is niet nog meer macht, nog meer wapens, de enige hoop is bezinning , ommekeer, oog hebben voor de ander, de kleine, het kind, maar ook de ontheemde, de vluchteling, de andere in zijn anders zijn. 

Geen vijand denken, maar omarmen. Tweeduizend jaar geleden hebben de volgelingen van Jezus dit begrepen. Die volgelingen waren geen geboren heiligen. Daarvan horen we pas in een latere tijd, als het christelijk geloof het leven doordrenkt, dan worden er baby’s geboren die op vrijdag de moederborst weigeren, en horen we van kindheiligen die tot heldhaftige dingen in staat zijn, de kleine Tarcisius, de 13 jarige Agnes. Maar de eerste leerlingen van Jezus, we hoorden het in het evangelie vandaag, waren hardleers: Jezus had een engelengeduld nodig om hen bij te brengen wat van hen verlangd werd. Moge Hij ook geduld hebben met ons, en vooral, moge de genade in de mensen van nu bewerken wat zij in het verleden bewerkt heeft, zodat wij weer een kerk worden waarvan de buitenstaanders zeggen: zie hoe zij elkaar liefhebben, en de Kerk een aantrekkelijke gemeenschap wordt waar men graag deel van wil uitmaken in dankbaarheid, dienstbaarheid en vrede. 

Maar vrede is geen uitgangspunt, het is een eindresultaat, vrucht van geloof, vertrouwen en geduld. 

Laat ons daarvoor bidden, voor ons zelf en voor de wereld 

br. Gerard Mathijsen osb

25e Zondag dh jaar B  – 22-09-2024 

Preek 15 september 2025

Vandaag stelt Jezus zijn leerlingen een lastige vraag. Maar als een echte Meester voor het leven stelt Hij die niet zomaar. En het is ook niet een vraag die Hij alleen stelt aan de twaalf. Hij richt ze aan ieder van zijn volgelingen. Wie zijn die volgelingen? Wie willen bij Hem horen? Soms kun je de indruk krijgen dat die groep van gelovigen alsmaar kleiner wordt. Daarop lijkt het toch: dat de christenen in de samenleving verdwijnen. In onze cultuur is godsdienst een privézaak geworden, en we zijn afkerig van een instituut. 

De mens van nu denkt helemaal aangewezen te zijn op het eigen geweten, of het eigen gezonde verstand. Toch is het opmerkelijk dat er over heel de wereld vandaag nog 2,5 miljard mensen zijn die zich christen noemen, waarvan bijna 1,5 miljard katholiek. 

De volgelingen van Jezus, die op een of andere manier dus verbonden zijn met die groep van zijn eerste leerlingen, met de twaalf,  vormen de grootste groep gelovigen. Daarnaast zijn er andere  geloofsrichtingen met ook een imposant aantal aanhangers. De Islam telt 1,8 miljard gelovigen, het Hindoeïsme 900 miljoen het Boeddhisme: 376 miljoen. Wereldwijd rekent 90 % van de mensen zich tot een religie, terwijl het aantal ongelovigen minder dan 15 % bedraagt. En de verwachting is dat de godsdienstigheid eerder toeneemt dan afneemt. Dat zou je in ons land niet zeggen, maar niettemin is het een vaststaand gegeven. In onze samenleving die zich heeft genesteld in welvaart en tot voor kort overtuigd was van vooruitgang kijken velen neer op de mensen die nog geloven, maar voor de grote meerderheid van de wereldbevolking met name in Azië en Oost Europa  vormt het westen een decadente en stervende cultuur.  

Maar we zijn met 2,5 miljard christenen, dan zou de wereld er toch eigenlijk anders moeten uitzien? Daarom is die vraag van de Heer aan zijn volgelingen heel actueel: ‘Wie zeggen jullie dat ik ben?” En daarom is het goed om na te denken over wat Hij zegt wat het betekent om een volgeling van Hem te zijn. 

U hebt het zojuist gehoord in de lezing uit de brief van Jacobus: “Wat baat het een mens te beweren dat hij geloof heeft, als hij geen daden kan laten zien?” Is ons denken en doen in overeenstemming met wat Jezus ons leert? Laten we ons bij onze manier van denken en van handelen sturen door Jezus, vormt Hij het kompas van mijn leven? 

Hoe stond de Heer. in het leven? Waardoor liet Hij zich leiden? 

Jezus vertrouwde onvoorwaardelijk op de Voorzienigheid van zijn hemelse Vader. En dat leerde Hij aan de zijnen. In de Bergrede gaf Hij hun als gebed het Onze Vader. Dat was zijn vastheid tot in het lijden, tot aan het kruis: uw wil geschiede, In uw handen beveel ik mijn geest. 

Het was duidelijk dat  zijn leerlingen een andere kijk daarop hadden. Zij hadden een andere invulling voor Jezus’ messiasschap: triomfantelijk, aantrekkelijk.  

Wij zijn allemaal mensen en kunnen ons de moeilijkheid van de leerlingen goed voorstellen. Het is ook ons probleem. Dat onze verlossing ligt in overgave, in aanvaarding van het leven zoals het is dat wil er niet goed in. Uw wil geschiede, als er maar gebeurt wat ik wil! Want anders stelt die voorzienigheid van God toch niets voor! 

Ik vrees dat wij niet beter zijn dan de twaalf. Ik vrees dat Petrus precies zegt wat wij denken: dat mag niet gebeuren, wat Jezus daar zegt, dat scenario over lijden en dood. Dan komen we als volgelingen van Hem van de wal in de sloot. 

Dierbare zusters en broeders, als wij volgelingen van Jezus willen zijn, laten we dan niet terugdeinzen voor  beproevingen. Blijkbaar kan het niet anders. Laten we blijven vertrouwen op Gods Voorzienigheid. Als de christenen, die ongelooflijke menigte van 2,5 miljard dat zouden doen, dan zou het nog wat worden met het koninkrijk van God. Dan hoefden wij niet te wachten tot in het hiernamaals, maar dan zou Gods wil al geschieden hier op aarde, zoals in de hemel. Dierbare zusters en broeders, en daarop moeten wij niet wachten. Dat zal hoogstwaarschijnlijk  niet gebeuren. Maar laten wij beseffen dat ieder van ons toch een wereld van verschil kan maken. Ieder van ons. In vertrouwen op God, in overgave en openheid voor zijn Geest. Moge die ons niet ontbreken. 

br. Gerard Mathijsen osb

Zondag 24 dhj – B – 15/09/2024 

Lezingen: Jesaja 50:5-9 | Jakobus 2:14-18 | Markus 8:27-35. 

 

 

Preek 8 september 2024

We hoorden zojuist in de eerste lezing de profetie van Jesaja.
De Joden verwachtten dat de Messias de wereld volkomen zou veranderen en vernieuwen. De profeten hadden daartoe alle aanleiding gegeven. Je hoeft de lezing van vandaag maar te beluisteren: God zelf zal komen, zegt de profeet, het onrecht wordt bestraft, Israël keert uit de ballingschap terug, alle gekwetste en gekwelde mensen worden genezen, de steppe zal in bloei komen te staan. Dan is alle leed geleden, zijn alle zorgen verdwenen. 

Het Joodse volk leeft van deze verwachting, tot vandaag. 

Het is evenwel duidelijk: de komst van Jezus Christus heeft dit niet gebracht. Jezus van Nazareth heeft de geschiedenis niet op deze wijze veranderd. Dan kan hij de Messias niet zijn. 

De jonge christenheid moest op dit probleem een antwoord vinden. Vandaar dat de evangelisten veel ruimte geven aan verhalen over mensen die door Jezus worden genezen. Tekenen die zijn gezag onderstrepen. In het verhaal van vandaag toont Jezus zich wel degelijk de Messias: Hij heeft doven de oren geopend, de tong van de stomme doen spreken, de profetie van Jesaja in vervulling gebracht, zo toont Marcus ons aan. 

Voor ons nu zou ik uit deze perikoop alvast drie dingen willen onderstrepen. 

Allereerst maakt het ons duidelijk hoezeer jezus ook ten volle mens is geweest. Eeuwenlang hebben de theologen de nadruk gelegd op zijn goddelijke natuur. Zeker, Jezus was ook mens, maar tegelijk was Hij God, Almachtig, Alwetend. Zo kwam hij toch nogal ver van ons af te staan. In dit stukje evangelie komt hij ons evenwel heel menselijk nabij; heel plastisch schildert Marcus hoe lichamelijk de Heer was. Hoezeer hij ook de opvattingen van zijn tijd deelde. 

In die tijd, in zijn cultuur, kende men b.v. genezende kracht toe aan speeksel. Trouwens, geldt dat niet ook nu nog? Toen ik een klein jongetje was, meer dan 80 jaar geleden, kon ik wel een schrammen oplopen, bij het vallen mijn knie verwonden zodat het bloedde. Wat deed mijn vader? Een beetje speeksel erop, en de pijn was over! Bij een kind werkte dat zo. Bij een puber moest je het niet meer proberen! Van het speeksel van de vader ging genezende kracht uit op het kind. Ik denk dat het nog altijd zo is. 

Men dacht ook dat iemand die stom was, een tong had die door een boze geest, door duivelse macht, was vastgebonden. En Marcus vertelt hoe Jezus zijn vingers in de oren steekt en zijn tong met speeksel aanraakt. Er gaat een kracht van hem uit die de duivel uitdrijft. Wij vinden Jezus’ gedrag misschien vreemd, maar het onderstreept op zijn manier hoe menselijk Jezus was, en hoezeer hij een kind was van zijn tijd. 

Jezus heeft hel lichaam niet geminacht. Hij heeft het niet, zoals dat bij Griekse filosofen nog wel eens gebeurde, als een kerker beschouwd. 

Die aandacht voor de menselijkheid van de Heer, voor zijn concrete lichamelijkheid, is dat niet een boodschap voor ons, heeft die ons niet veel te zeggen, te leren? 

Een ander punt is het woord dat Jezus spreekt. Een bijzonder woord: “Effeta” ga open! Hierdoor wordt deze doofstomme mens bevrijd uit zijn isolement. Hij krijgt de mogelijkheid zich te ontplooien, hij ontvangt een zending naar buiten toe, om te luisteren, en te spreken, te communiceren met zijn omgeving. Zo is Jezus dikwijls doende: hij bevrijdt de melaatsen uit hun geïsoleerde positie, hij bevrijdt zondaars en zondaressen die door de gemeenschap waren uitgestoten en buitengesloten. Hij zegt geregeld tot mensen op een of andere manier: “mens, ga open!” Hij geeft mensen de ruimte, de mogelijkheid zich open te stellen, naar de anderen, zich te verbinden met anderen, met de wereld, met God. Jezus onderdrukt nooit, hij houdt mensen niet klein, maar richt hen op. Als de kerkgemeenschap of de kerkelijke leiding in latere tijden mensen heeft onderdrukt of klein gehouden – en zeg maar eens dat dit niet is gebeurd en gebeurt – dan treedt zij daarmee niet in het spoor van de man van Nazareth. 

Tenslotte: sinds de oudste tijden wordt bij de toediening van het heilig sacrament tot elke dopeling gezegd: “effeta” mens, ga open! De geloofsgemeenschap is dus van mening dat Jezus dit tot elk mens blijft zeggen “mens, ga open”. 

Hoe moeten we ons dat voorstellen? 

Is het niet ieders ervaring dat elk mens min of meer in zichzelf zit opgesloten, dat het gevaar bestaat dat hij of zij zich afsluit van anderen, dat zijn of haar bestaan blijft draaien om zich zelf? De Griekse mythologie kent het verhaal over een heel mooie jonge man, Narcissus, die in het water de afspiegeling zag van zijn eigen beeld en daar verliefd op werd. Dit sloot hem af van de buitenwereld, van de andere mensen, het sloot hem op in zich zelf. Hij zat gevangen in zich zelf. Freud gebruikte die mythe om de situatie van elk mens te verduidelijken: het gevaar dat hij/zij valt in de kuil van Narcissus. Zich zelf ziet als centrum van de wereld, alles betrekt op het eigen ik en om zich zelf blijft draaien. Jezus bevrijdt ons uit  die benauwende gevangenschap. Hij leert ons God te beminnen als ons hoogste goed, en de medemens als ons zelf. Wie hem daarin volgt wordt vrij en draait niet meer om zich zelf. Hij/zij komt open voor de wereld, naar anderen toe, naar God toe. Het evangelie van Jezus bevrijdt uit het isolement. 

Dierbare zusters en broeders, zo kan het evangelieverhaal van vandaag, op het eerste gehoor misschien wat vreemd en ver van ons vandaan, ons belangrijke dingen vertellen. Het houdt een oproep in, een goede boodschap, levensgeluk. Ons openen voor vandaag en naar de toekomst toe, ons verbinden met anderen, met God, bron en einddoel van ons leven. We mogen het horen met open oren en een open hart, en ons blijvend herinneren dat ook tot ons is gezegd: Effeta: mens, ga open! 

br. Gerard Mathijsen osb

23e zondag dhj B 8 september 2024 

Jes. 35,4-7;Jac. 2, 15; Mc. 7, 31-37 

Preek 1 september 2024

Dierbare zusters en broeders, 

Het meevieren van de eucharistie op zondagmorgen is niet voor iedereen, maar toch voor menigeen van ons een vanzelfsprekende gewoonte. Vroeger was het vooral een strikt individueel gebeuren. Ook al waren de kerken veel voller dan nu, je bad toch vooral ingetogen, na de communie deed je  de dankzegging met de handen voor de ogen. Niet iedereen is positief over de ontwikkelingen van na Vaticanum II. Het is best goed om na te denken hoe het nu allemaal het beste kan. Wat is ware godsdienstigheid? Daarover gaat het in de lezingen van vandaag. 

In het evangelie van deze zondag  roept Jezus zijn toehoorders op tot godsdienstigheid, die niet blijft steken in uiterlijkheden. Hij verwijt de Farizeeën en Schriftgeleerden dat ze zonder vurigheid bidden en zonder liefde handelen. Ze versmalden de aanbidding tot het formele uitvoeren van riten, en vervingen de Wet van de Heer door oppervlakkige naleving van menselijke voorschriften. Jezus stelt hun religieuze houding tegenover de ware aanbidding van God.  Dikwijls zijn wij geneigd Jezus als een tegenstander van de Farizeeërs te zien. Maar wij weten dat Hij ook vrienden onder hen had, en Hij deelde met hen een gelijk verlangen naar trouwe godsdienstigheid. Maar, net zoals Hij zijn leerlingen soms ongezouten kon zeggen waar het op aan kwam, schuwde Hij  niet om tegenover de Farizeeën krasse taal te gebruiken om hun ogen te openen. Zo deed men dat in die tijd. Onze broeder Cor, velen van u hebben hem gekend, zei dikwijls dat hij het zo jammer vond dat er geen donderpreken meer werden gegeven. Als vroeger een predikant op de preekstoel los ging, dan sidderde het gehoor, maar tegelijk vonden de mensen het prachtig. Ze werden erdoor wakker geschud, ze beleefden er iets aan, het was theater, en dikwijls het gesprek van de dag. Jezus keerde zich met het oratorisch geweld van de zuiderling tegen de  Farizeeën. Hij vond dat zij, al probeerden zij misschien een echte spirituele dimensie te geven aan het religieuze leven van hun mensen, teveel hechtten aan de buitenkant, aan een legalistische en formalistische benadering van aanbidding en heiliging . Het doel dat ze zichzelf hadden gesteld, oprechte godsdienstigheid, hadden ze uit het oog  verloren door het te verwarren met de slaafse observatie van geïdealiseerde voorouderlijke gebruiken.  Jezus draaide dus de rollen om: de Farizeeën en Schriftgeleerden riepen Jezus en zijn discipelen op om ernst te maken met het geloof, maar nu nodigt Jezus hen uit tot een waar spiritueel ontwaken, om aanbidders te worden in Geest en waarheid. 

De wetgeving op de Sinaï was een kapitaal gebeuren voor Israël. Door middel van dit juridisch verbond is God een zeer intieme relatie aangegaan met zijn volk. Hij leerde zijn  uitverkoren volk niet alleen hoe zich te gedragen maar Hij deelde het iets van zijn liefde en heiligheid mee.  De gave van de Wet aan Israël was een beslissende stap in het geloofsleven van het uitverkoren volk. Het kennen van de wet van de Sinaï gaf het uitverkoren volk een opdracht, een missie om een teken van Gods heilswil te zijn dat de Heer door zijn volk stelde te midden van alle volken. De roeping ook om voortdurend in intimiteit met God te leven en Zijn redding te volbrengen, een plaats waar Hij kon wonen te midden van de mensen. De goddelijke wet is dus veel meer dan een gedragscode die in acht moet worden genomen; het is het onmisbare instrument van innerlijke ommekeer, van bekering en bereidheid om de verlangens van God te helpen realiseren tot heil van de mensheid. In die zin is Jezus niet gekomen om de Wet af te schaffen, maar om haar tot volmaaktheid te brengen (Mt 5:17). Hij drukt zijn eigen discipelen op het hart die innerlijke toekeer naar God, en het verlangen zijn wil te volbrengen na te streven, en Hij verklaart dat als hun gerechtigheid die van de Schriftgeleerden en farizeeën niet overtreft, ze het Koninkrijk der hemelen niet zullen binnengaan (v.20). 

Voor Jezus is heiligheid geen buitenkant maar komt zij voort uit innerlijke bekering, en is zij een vrucht van de werking van Gods Geest in de mens. Een innerlijke gesteldheid, die tot uiting komt in  werken van  liefde en God in staat stelt  in ons te werken en ons te heiligen. Want het gelovige leven is niet dat mensen zichzelf zoeken in een permanent en narcistisch in de spiegel van hun innerlijk kijken, maar de bereidheid het juk van de wet te dragen en de kracht daartoe van de Heer te verhopen. 

In die zin is Jezus niet gekomen om de Wet af te schaffen, maar om haar tot volmaaktheid te brengen. Hij drong aan op de innerlijke ommekeer van zijn volgelingen: als hun gerechtigheid die van de Schriftgeleerden en Farizeeën niet zal overtreffen, als zij zullen blijven steken in uiterlijkheden, zullen zij niet binnengaan in de het Koninkrijk der hemelen. Wanneer Hij de wet samenvat in het tweevoudige gebod van de liefde tot God en de liefde tot de naaste, trekt Jezus niets af of vereenvoudigt niets. Voor hem is heiligheid geen hypothetisch doel op zich van het religieuze leven, maar de onmisbare voorwaarde om God te ontmoeten. Van Hem komt elke goede gave. Hij is ons nabij. Wij mogen als Gods vrije kinderen leven, maar ons leven dient gericht te staan op onze hemelse Vader, anders mist het zijn doel. Wij mogen vertrouwen dat zijn Geest in ons werkt en dat de Heer ons nabij is, vandaag in deze viering,  en telkens als wij Hem aanroepen en op Hem vertrouwen. 

br. Gerard Mathijsen osb

Zondag 22 dhj B 1 september 2024 

Deut. 4, 1-2;6-8; Jac. 1,17-118+21b-22+27; Mc.7,1-8+14-15+21-23. 

 

Preek 25 augustus 2024

 “Willen ook jullie soms weggaan?” Die vraag hebben wij vandaag in het evangelie gehoord. Dat is een oude tekst, maar de vraag blijkt nog heel actueel. Hoe vaak horen we niet: “Ben jij nog bij de kerk?”. En als de vraag niet van anderen komt, dan kruipt ze misschien soms toch stil in onze eigen hart rond. Want wat maken wij niet allemaal mee in onze kleine en grote geloofsgemeenschap. Wil ook jij soms heengaan? De Schrift van vandaag komt ons te hulp, want wij zijn niet de eerste die met die vraag worden geconfronteerd. Waarom blijf je, waarom ga je? Waar kies je voor? 

In de eerste lezing zagen wij vandaag nog eenmaal Jozua voor het voetlicht treden. Hij heeft als opvolger van Mozes de stammen het beloofde land binnengeleid. Aan die lange tocht door de woestijn is een eind gekomen en nu hebben ze een plek om te wonen. Dat is niet zonder slag of stoot gegaan, en wie die verhalen in deze dagen herleest, wordt misschien door een ongemakkelijk gevoel bekropen. Wel plek voor jou, maar niet voor een ander? Dat is een vraag die even actueel is als de vraag over blijven of gaan, maar we kunnen niet alle vragen tegelijk oppakken.  

Israël heeft onder Jozua een plek gevonden, een plek die je iedereen zou gunnen. En Jozua is nu bezorgd hoe het leven van het volk verder zal gaan wanneer hij er niet meer is. Want hij is aan het eind van zijn leven. En dan doet hij iets wat tot op de dag vandaag niet ongebruikelijk is. Vader of moeder wil voor ze de ogen sluiten de kinderen nog één keer bij zich hebben. Ze willen vertellen hoe het allemaal is gegaan in hun leven en ze willen ze nog goede raad geven. En zo geeft ook Jozua  aan de grote familie die hem is toevertrouwd, dat volk van God,  een terugblik. Van dat verhaal hebben wij maar een klein gedeelte gehoord. De details die het vlees op de botten geven zijn uit de lezing weggelaten, maar het is niet verboden die thuis nog te lezen. 

 Jozua vertelt dat het een hele woestijntocht is geweest voor het land in zicht kwam, een plek om een eigen leven op te bouwen. Het was niet zo gemakkelijk geweest als ze hadden gedacht of gedroomd. Maar dat ze het hebben volgehouden en onderweg niet zijn bezweken of hebben afgehaakt is te danken aan Gods leiding en trouw, zo getuigt Jozua. God heeft hun moed en geloof geschonken. Hij heeft hun  gaande de weg ook een wet gegeven die richting en orde bracht in hun bestaan. Woorden die werden verzameld en te boek gesteld. 

En nu, kort voor zijn sterven, legt Jozua tijdens een plechtige liturgische viering  de mensen een keuze voor:  willen jullie na mijn dood God blijven dienen of kiezen jullie voor andere goden? Hij laat ze de keus, dat is groots. Ze worden voor volwassen en verantwoordelijke mensen aangezien en zo ook aangesproken. Tegelijk laat hij er ook geen misverstand over en horen wij hem zeggen: “ik en mijn familie, wij dienen de Heer.” Zij zullen dat blijven doen, ze hebben immers aan den lijve ondervonden hoe Hij hen door alle beproeving en aanvechting heen heeft geholpen. Jozua hoopt, zoals ouders op hun sterfbed, dat de kinderen trouw zullen blijven aan wie voor hen  de stut en steun, de bron van hun bestaan is geweest in goede en kwade dagen. Blijven jullie trouw aan God die ons heeft gedragen, of kiezen jullie voor de goden van goud en zilver, van glitter en glans, van macht en geweld? Goden die geen oog en oor hebben voor wat mensen innerlijk vrij maakt en hen samenbrengt in een levende gemeenschap die elkaar draagt en dient.   

De vraag van Jozua is niet: kiezen jullie voor mij of mijn opvolger, maar kiezen jullie voor God die bevrijding brengt. Jozua weet zijn plaats. Hij is de bevrijder en redder niet, hij weet dat hij maar dienaar is, aan wie een tijd lang een taak is toevertrouwd. Hij is God niet en moet dus ook zijn plaats niet willen innemen zoals in kerk en samenleving nog weleens gebeurt. Het gaat om trouw aan God. Daar heeft Jozua een verhaal bij, geen dogmatische uitspraak, maar een verhaal dat heel concreet is om te voorkomen dat ze achter goden aanlopen die het niet zijn. Keuze dus op grond van ervaring. Het verhaal van je ouders dat ze in het laatste gesprek vertelden, ging dat over God die hun bevrijding heeft gebracht, hun heeft bemind en hun heeft leren beminnen, of was het een verhaal over een potentaat die voorschreef en beknotte?    

Waar kies je voor, vraagt Jozua aan het eind van zijn leven en de keuze is nu aan ons? Hij laat de keuze, maar zegt wel klip en klaar waar hij en zijn familie voor kiest. Is dat dwang? Nee, het is zorg om samen met elkaar op te blijven trekken als geloofsgemeenschap van bevrijde en bevrijdende mensen onder de hoede van hem die heeft gezegd: ‘Ik zal er zijn’, ik ga mee door water en woestijn, op weg naar het beloofde land. 

Waar kies je voor? Voor wie kies je? Die vraag komt terug in het evangelie van vandaag. Daar horen wij de Jozua van het nieuwe testament zeggen: waar kies je voor? Wil je weggaan als die anderen die aanstoot aan mij nemen? Jezus blijkt teken van tegenspraak te zijn geworden. Maar hij ontneemt God zijn eer en plek niet zoals ze denken. Verre  vandaar. In dat lange hoofdstuk 6 van Johannes  ontmoeten wij Gods mens geworden woord, dat geen eer zoekt, maar zich geeft als brood voor de wereld. Niet graaien en toe-eigenen maar als evenbeeld van God leven geven, mensen voeden in woord en daad,  allen thuis brengen bij elkaar en bij de Vader die wil dat niemand verloren loopt.  

Voor wie kies je? Willen jullie misschien ook weggaan? En Petrus is weer haantje de voorste, God zij dank ditmaal. Heer, naar wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven en wij weten en geloven dat Gij de Heilige Gods zijt.”  Mogen ons woord daarop AMEN zijn. 

Abt Thijs Ketelaars

B21dhj 2024 Joz. 24, 1-2a. 15-17.18b  Joh.  6,60-69  

Preek 18 augustus 2024

Afgelopen zondag presenteerde Jezus Zichzelf aan de Joden als het brood des levens, dat uit de hemel is neergedaald. Hij voegde eraan toe: “Niet dat iemand de Vader gezien heeft: alleen Degene die uit God is heeft de Vader gezien. Al wie naar de leer van de Vader geluisterd heeft komt tot Mij”. Jezus is de enige die uit de hemel is neergedaald, de enige ook die de mysteries van God kent en deze aan de mensen kan openbaren. Hij is de enige die de honger van de mens kan stillen met het woord van God: “Ik ben het brood des levens; wie naar mij toe komt, zal nooit meer honger lijden.” Deze woorden van Jezus deden zijn Joodse luisteraars ongetwijfeld denken aan bepaalde spirituele teksten uit het Oude Testament, zoals die van het boek Spreuken, dat ons deze zondag tijdens de eerste lezing heel passend werd voorgelezen.

Daar is de Wijsheid aan het woord. Zij nodigt ons uit om aan haar tafel te komen zitten. “De Wijsheid heeft zich een huis gebouwd.” De wijsheid wordt voorgesteld als een persoon, een persoonlijkheid, een Vrouw van grote allure, die beschikt over een fantastische verblijfplaats, waar ze een weelderig huis heeft met zeven gebeeldhouwde kolommen. Het getal zeven roept volheid en veelheid op. Alleen de huizen van de rijken waren groot genoeg om door kolommen te worden geschraagd. Hoogst persoonlijk heeft de Wijsheid deze zeven kolommen van haar huis uitgehouwen. Daarmee wordt gezegd dat ware wijsheid niet alleen kennis geeft, maar ook kundig maakt, op alle gebied, zelfs de kennis van een kunstenaar of vakman. En in haar huis staat de tafel gereed. Aan haar tafel biedt de Wijsheid onderrichting. Ze nodigt niet alleen de wijzen uit, maar ook iedereen die wijsheid mist en verlangt deze te verwerven: “Als het je aan wijsheid ontbreekt (als je niet weet hoe je moet handelen, hoe je moet leven), zegt ze, kom dan naar mij en eet mijn brood (het brood van mijn kennis) en drink de wijn die ik heb bereid” (de wijn nl. van intelligentie en begrip). De uitdrukkingen ‘eet mijn brood’ en ‘drink mijn wijn’ hebben een figuurlijke betekenis. Het gaat hierbij niet om brood en wijn, maar om wat dit brood en deze wijn betekenen: wijsheid en intelligentie. Dit is de reden waarom Vrouwe Wijsheid vooral degenen aan haar tafel uitnodigt die geen wijsheid bezitten. Ze stuurt haar bedienden door de hele stad om de armen van geest aan haar tafel uit te nodigen, degenen die nederig genoeg zijn om hun onwetendheid te erkennen, degenen wier hart bereid is de waanzin van hun menselijke wijsheid achter zich te laten om te leren van de Wijsheid die van God komt: “Laat uw dwaasheid in de steek, en u zult leven.” We moeten het leven zoeken waar het gevonden wordt, de ware kennis van het leven zoeken die de wijsheid van God geeft.

Zusters en broeders, in de wijsheidsboeken van het Oude Testament wordt de Wijsheid gepresenteerd als een Persoon, een dochter van God. In het Nieuwe Testament zal Jezus, de zoon van God, zich zelf openbaren als goddelijke

Wijsheid, neergedaald uit de hemel. Ter voorbereiding op Jezus geboorte zingt de liturgie op 17 december als eerste van de O-antiphonen: “O, Wijsheid, voortgekomen uit de mond des Allerhoogsten die reikt van het ene uiteinde van de aarde tot het andere, die alles met kracht en toch met zachtheid ordent: kom om ons de weg van de voorzichtigheid te leren.” En Jezus nodigt ons, net als de oude Wijsheid, uit aan zijn tafel in zijn huis. Aan de tafel van de Eucharistie voedt de Heer ons met de Wijsheid die leven geeft: “Ik ben”, zegt hij in het Evangelie van deze zondag, “Ik ben het brood des levens, dat neergedaald is uit de hemel…wie mijn vlees eet en mijn bloed, heeft eeuwig leven… Wie dit brood eet, zal in eeuwigheid leven… Uw vaderen aten het manna en stierven, wie dit brood eet, zal voor altijd leven.’

Jezus is het brood des levens door ons zijn vlees te eten en zijn bloed te drinken te geven; het brood des levens als het woord van God. Daarom omvat elke eucharistieviering een dubbel deel: de dienst van het Woord, en de dienst van de tafel. Voordat we onszelf voeden met het brood van zijn lichaam en de wijn van zijn bloed, worden we gevoed met het woord van God. Elke zondag ontsluiten drie bijbellezingen ons de schatten van het Oude en Nieuwe Testament. Christus zelf spreekt tot ons in het evangelie. Aan de discipelen in Emmaüs legde Jezus uit: “beginnend bij Mozes en door alle profeten heen”. Hij ontsloot zo de Schrift, voordat Hij zich door hen liet herkennen bij het breken van het brood. Net als de leerlingen van Emmaüs zullen ook wij Hem des te gemakkelijker herkennen als ons hart, net als dat van hen, tevoren werd verwarmd bij het beluisteren van zijn woord. Daarom is het belangrijk ook de woorddienst met aandacht te volgen. Te luisteren, en te trachten tot dieper inzicht te komen. Zoals Maria, de Moeder van Jezus, de zetel der wijsheid, sedes sapientiae, die alle woorden bewaarde in haar hart en niet ophield ze te overwegen. En Jezus nodigt ons uit Hem te volgen, in zijn voetstappen te treden. Onze tijd kent weer talrijke martelaren, bloedgetuigen. Ik bid dat ons die beproeving bespaard mag blijven. Maar laten wij ons dan zoals de eerste christenen wel erop toeleggen een liefdesgemeenschap te zijn, zusters en broeders voor onze medemensen, getuigen van de rijkdom die wij mogen ontvangen en waarvan wij mogen leven als kinderen van God.

br. Gerard Mathijsen osb

Zondag 20 dhj-B18/08/2024 Spr 9, 1-6.

Maria Ten Hemelopneming 15 augustus 2024

We vieren vandaag het feest van Maria Tenhemelopneming, het ontslapen van de Moeder Gods zoals het in de Oosterse kerken heet. ‘ Na afloop van haar aardse leven is Maria met lichaam en ziel in de hemelse heerlijkheid opgenomen.’ Zo is het ooit dogmatisch geformuleerd. Kraakhelder voor de een, maar voor anderen een steen des aanstoots die zorgde voor verdere verwijdering tussen broeders en zusters die zich volgelingen noemen van hem die uit Maria is geboren tot ons aller heil. Des te meer reden dus om stil te staan bij de plek en de plaats die Maria toekomt en hoe die voor verbinding zou kunnen zorgen in plaats van scheiding. 

Het eerste dat wij van Maria kunnen zeggen op grond van de Schrift is dat zij wist te luisteren. En hoe! Niet oppervlakkig maar vanuit de binnenkamer van haar hart. Luisteren, wij kennen het woord vanuit de regel van vader Benedictus,  wij kennen het ook vanuit de openingspagina van de Schrift. Dat woord dat een sleutel is voor het menselijk bestaan blijkt moeilijker te verstaan en in praktijk te brengen dan we misschien zouden verwachten of verhopen.  De geschiedenis van Adam en Eva is er het toonbeeld van. En heel het boek van ons geloof laat zien hoe dat begin steeds weer navolging heeft gekregen ondanks alle oproepen van wet en profeten tot het tegendeel. Maar God blijft spreken en als het bij de groten niet lukt zoekt hij het bij de kleinen. En zo klopt hij aan in Nazareth. Kan daar iets goeds vandaag komen zal later worden gevraagd. Het zwakke zal het sterken beschamen. God vindt er een luisterend oor. De mitsen en de maren van de groten worden tot zwijgen gebracht door een jonge vrouw die ja zegt wanneer gevraagd wordt woning te bieden aan het leven dat God geven wil. En zo begint een nieuw begin dat tot de dag van vandaag om navolgers vraagt: een thuis te bieden aan Gods mens geworden woord. 

Het was het begin van een levenslange weg, een weg van geloof voor Maria en voor haar zoon. Er valt over Maria in de evangelies heel weinig te lezen. Na de kindsheidsverhalen treffen we nog maar sporadisch een vermelding. Dat kun je afdoen als een bewijs dat ze er verder niet toe doet. Vraag is of dat een juist antwoord is. Mogen we het ook anders lezen, en zeggen dat Maria niet alleen vóór de ontvangenis plaats heeft gemaakt voor Gods roep, maar dat zij ook na de geboorte van Jezus plaats heeft gemaakt voor de groei en de roeping van haar zoon? Want moeder zijn is veel meer dan een kind in de schoot dragen.  Het is een roeping die een heel leven vraagt, met hart en ziel, met lijf en leden. Een en onverdeeld. 

Ruimte maken voor Gods mens geworden woord. Ruimte om Jezus zijn eigen weg en roeping te helpen ontdekken zoals ook zijzelf in de stille binnenkamer van haar hart heeft geluisterd. Het is een lange weg geworden voor haar en voor haar zoon, die zij nooit uit het oog en hart heeft verloren. Integendeel, zij is hem gevolgd tot onder het kruis. Dat uur dat niet alleen voor hem maar ook voor haar duister en onbegrijpelijk is geweest ondanks het ja van het begin. Maar  ze heeft hem niet alleen gelaten, ze is bij hem gebleven tot in dat bittere uur, ze heeft in hem geloofd en zij stond er als moeder, meelijdend en meelevend.  

Zo is Maria haar weg gegaan. Haar ja woord op de boodschap van de engel was er een voor een heel leven. Niet voor een korte tijd, niet met condities, maar het had iets van een professie, want zij beloofde zich helemaal en voor altijd te geven aan het leven dat haar werd toevertrouwd. 

En vandaag vieren wij hoe dat leven dat één en onverdeeld aan God heeft toebehoord, dat met hart en ziel, met lijf en leden ruimte heeft gemaakt voor de liefde die onder ons is komen wonen, hoe dat leven bij de dood in God gestorven is. Want zoals niets Maria tijdens haar leven heeft kunnen doen scheiden van de liefde voor haar zoon, zo is haar dood een laatste alles omvattende overgave aan de weg die van haar gevraagd was.  

Zij is gestorven zoals ook Jezus gestorven is. Noch moeder noch zoon hebben zich aan de dood kunnen onttrekken. Die hoort tot ons mens zijn. Het is niet de vraag of wij sterven, maar de vraag is hoe wij sterven. Geschiedt het in een act van vertrouwen en overgave of is het een act van verzet? 

Wij vieren vandaag in geloof dat de moeder van de Heer, die heel haar leven in trouw aan Gods roep heeft geleefd, in de dood niet uit die liefde is gevallen, maar  door haar zoon is opgenomen in de schoot van de Vader. Zij die haar schoot ter beschikking had gesteld aan Gods menswording, is nu thuis gebracht in de liefde van Vader en Zoon. 

Maria, moeder van God, moeder van alle levenden, zij brengt ons bij haar zoon. Zij nodigt ons uit hem op te nemen en te volgen en zo is zij moeder en beeld van de kerk. Moeder van alle gelovigen, die elk op hun beurt geroepen worden ja te zeggen op Gods aanzoek om plek te bieden aan Gods mens geworden woord, dat elke dag opnieuw aanklopt aan de deur van ons hart en vraagt om welkom geheten te worden. 

Die weg begint zoals bij Maria met een stil en aandachtig luisteren naar de aanspraak in de binnenkamer van ons hart, te midden van Gods volk, waar de eeuwen door met alle feilen en falen het woord is bewaard en beluisterd. En eenmaal de roep verstaan is er ook voor ons de lange weg van lief en leed, van vreugde en verdriet, van tasten en zoeken,  van dragen en dienen, opdat God in alles verheerlijkt wordt zoals in de moeder Gods is geschied in alle eenvoud en nederigheid. Amen. 

Abt Thijs Ketelaars

20240815 Maria ten Hemelopneming  Apok. 11,19a+12,1+3-6a+10ab; 1Kor.15,20-26; Lc. 1,39-56 

 

Preek 6 augustus 2024 plechtige professie van br. Geerard Labeur

Gedaanteverandering van de Heer, plechtige professie van br. Geerard Labeur

Van broeder Geerard Labeur heb ik nooit de indruk gekregen dat hij een voorliefde heeft voor de bergen. Als ik zie met hoeveel passie hij bijna elke week het duin doorkruist om in de zee te zwemmen, dan zie ik in hem eerder een mens van het diepe dan van het hoge. Maar schijn bedriegt nog wel eens. En wat als die twee, het hoge en het diepe, geen tegenstellingen zijn, maar twee beelden van dezelfde innerlijke reis? Niet alleen in de Schrift, dat boek van ons geloof, maar ook in de schatkamer van de spiritualiteit treffen wij verhalen waar het nu eens over afdalen gaat en dan weer over opklimmen. Ook Benedictus is ermee vertrouwd, denk bijvoorbeeld aan het lange hoofdstuk  zeven waarin hij het beeld van de ladder gebruikt waarlangs je kunt opklimmen en afdalen om tot de toppen van de volmaaktheid te komen.  Die ladder steekt misschien een beetje schril af bij een berg, maar wie ooit begonnen is aan het beklimmen van de ladder van de nederigheid weet intussen dat het bestijgen ervan een heel leven vergt.

Vandaag vieren wij de transfiguratie van Jezus op de berg. Een verhaal dat in drie van de vier evangelies een belangrijke plek heeft gekregen. Een gebeuren dat  ook in de iconografie al eeuwen lang zijn sporen heeft nagelaten. Wij kennen de iconen met Mozes en Elia terzijde van Jezus boven op de berg en aan hun voeten de van schrik omgetuimelde Petrus, Johannes en Jacobus. Drie jaar geleden stond die icoon prominent op het liturgieboekje van deze dag. Maar vandaag, nu broeder Geerard zijn plechtige professie doet, heeft hijzelf voor een andere afbeelding gekozen. Geen scene óp de berg, maar een tekening van drie leerlingen die Jezus volgen de berg op. Ze zijn nog niet boven, laat staan dat alles al baadt in licht. Doet onze broeder met die afbeelding van Giovanni Domenico Tiepolo een  bekentenis, wil hij daarmee getuigenis afleggen dat hij en misschien wij allen nog onderweg zijn, de berg op? Het zou zo maar kunnen, en dat inzicht sluit naadloos aan op de ervaring van vader Benedictus die op het eind van de regel zegt dat wij met het volbrengen van de regel nog maar aan het begin van de weg staan. Om de top te bereiken geeft hij dan nog goede raadgevingen en wijst hij naar voorbeelden bij de vaders. En zo is ook deze plechtige professie van broeder Geerard geen eindpunt maar wel een bijzonder moment op het parcours dat nog te gaan is.

Maar vandaag gaan wij toch de berg op. In het Nederlandse landschap kom je  die niet tegen, maar kennen wij niet allen in ons leven van die top momenten waar je voor een ingrijpende keuze of beslissing stond, voor een bijzondere ontmoeting of een ervaring waardoor je werd opgetild of gedragen?

Vandaag gaat Jezus de berg op. Hij heeft een stuk van zijn levensweg achter de rug. Hij heeft bij de doop een ingrijpende ervaring gehad van de liefde van de Vader voor hem; en gaandeweg heeft hij zijn roeping ontdekt en gevolgd. Er tekent zich een pad af. Een pad, niet alleen met daden van genezing, vergeving en leven, maar ook met tegenstand en bedreiging. En nu gaat hij de berg op. Het is een welbewuste beslissing en hij neemt drie leerlingen mee, die niet weten wat hun boven het hoofd hangt. Zoals Isaak die met Abraham ging. Zijn vader wist waarom hij de berg opging, maar de jongen had er geen idee van. Jezus gaat de berg op om ja te zeggen tegen de Vader, ja tegen het leven dat alles vraagt, ja tegen de dood als laatste mogelijkheid om God en het leven te dienen. Zo staat hij daar en hij krijgt Mozes en Elia als tochtgenoten, als lotgenoten. Zij weten wat het leven vragen kan. En daar op de berg wordt Jezus getransformeerd, getransfigureerd. Gehuld in de mantel van Gods Licht, teken dat de Vader zijn overgave aanvaardt en bevestigt, Licht van Licht, opgenomen in Gods heerlijkheid,  voorafbeelding van opstanding en nieuw leven.

En de leerlingen die argeloos met hem de berg zijn opgegaan, zij weten niet wat ze meemaken. En Petrus, altijd haantje de voorste, slaat de plank weer mis. Hij wil tenten bouwen, maar het gaat juist niet over een pas op de plaats maken, maar om met moed en geloof stappen te zetten naar een toekomst die alles zal vragen, maar ook het ongehoorde belooft. Maar ze waren helemaal uit hun doen en begrepen het niet echt. Zo kan het gaan in een mensenleven als je leven op zijn kop wordt gezet door een ingrijpende ervaring van lief of leed, van lief én leed. Hoe dan verder, tenzij er een schaduwplek is waar je een woord hoort dat de weg wijst. Was het Jezus die bij de doop dat woord hoorde, nu valt het de leerlingen ten deel. Te midden van alle verwarring klinkt er die stem: ”dit is mijn geliefde zoon, luister naar hem.” Een woord ter bemoediging, ter geruststelling, een woord dat hen de weg wijst, een woord dat hun de zoon wijst die ze kunnen vertrouwen. Volg hem, hij zal de weg gaan en als de morgenster opgaan in je hart.

Wij zien vandaag op de berg wat voor een klim het leven is. Voor de één welbewust, voor een ander ondoordacht. Maar dat ene moment van zien soms even, van Jezus’ lichtende gestalte, het maakt een wereld van verschil en zal gaandeweg het leven een nieuwe wending geven. Aan de leerlingen, aan ons die met hen de weg gaan.

Monniken en monialen hebben de eeuwen door een zwak gehad voor deze episode uit het evangelie. Zij herkennen zich in de stuntelende en struikelende leerlingen, maar zij hebben ook de vaste hoop dat de glans van de eeuwige zoon de toekomst is die ons wacht, als wij met hem alles durven geven voor een leven waarin God vrij spel krijgt, opdat heel het aanschijn van de aarde mag worden herschapen en getransfigureerd in het licht van de opgestane Heer. AMEN.

Abt Thijs Ketelaars

Nieuwsbrief

Schrijf u vrijblijvend in en blijf op de hoogte van de activiteiten van Abdij van Egmond.

We respecteren uw privacy. Sint-Adelbertabdij zal uw e-mailadres nooit delen met derden.
© 2024, Abdij van Egmond Algemene voorwaarden